Muziek kent geen grenzen en brengt mensen bij elkaar. Je zou kunnen denken dat deze betekenis schuilt achter de titel van het vierde Sunchild album “As Far As The Eye Can See”. Ik doel hiermee echter op de bijzondere vriendschappen die je aan muziek kan overhouden. Vanaf begin 2009 heb ik een meer dan leuk contact opgebouwd met Antony Kalugin ‘from the east’. Twee jaar later raakte ik in een minstens net zo aardig contact met Roberto Diaz van Anima Mundi ‘from the west’. Ik wist toen nog niet dat deze muzikanten, die hemelsbreed 10.000 kilometer van elkaar wonen, elkaar ook hadden gevonden. Het resulteerde in een bijdrage van Roberto Diaz aan dit album waarmee ‘east meets west’ letterlijk wordt vormgegeven.
Voor het eerst maakt Antony Kalugin op een Sunchild album dus gebruik van een niet-landgenoot. Verder heeft hij (opnieuw) de bezem flink door zijn begeleidingsband gejast. De tel van het aantal gebruikte muzikanten en zangeressen ben ik al volledig kwijt geraakt. Met uitzondering van zijn vriend, de blinde bayan-speler Sergey Kovalev, heeft hij zijn complete band die meespeelde op “The Wrap” vervangen. Het geeft maar eens en temeer aan dat Oekraïne een onuitputtelijke bron van geschoolde muzikanten kent. Het bezemwerk staat hem natuurlijk vrij, zeker wanneer je bedenkt dat Sunchild officieel een Antony Kalugin Project is (naast Hoggwash en Karfagen).
Al deze veranderingen zijn niet van invloed geweest op het geluid van Sunchild; een eigen geluid wat zich op “The Wrap” al aandiende en op deze schijf verder is ontwikkeld. Die ontwikkeling zit hem vooral in het vocale deel. Op voorgaande albums nam Kalugin zelf de zang voor zijn rekening, ondanks dat hij zichzelf ervan bewust was geen wereldzanger te zijn. Maar nood breekt nu eenmaal wetten. Met Victoria Osmachko en Olya Chernova heeft hij twee prima zangeressen bij de groep gehaald. Vooral de laatste heeft een fraai stemgeluid dat het midden houdt tussen Kate Bush en Christina Booth (Magenta, Caamora). Ik vind de inbreng van deze zangeressen een goede zet want het brengt gelijk meer variatie. Hiermee is ook de verhouding tussen vocale en instrumentale stukken doorgeslagen naar het vocale deel.
Met dit album krijgt de luisteraar flinke lappen tekst voor de kiezen. Ik kreeg ook sterk het gevoel naar een musical te luisteren. Vooral op het lange openingsnummer Stars Of Cardiff Bay valt dat goed te horen. Het vrolijk klinkende nummer lijkt (ik ontbeerde de gebruikelijke achtergrondinformatie bij dit album) een eerbetoon aan Cardiff, hoofd- en havenstad van Wales. Het is nog het enige nummer wat lichte invloeden kent van The Flower Kings, die overigens rap teniet worden gedaan door enkele scheurende saxofoonsolo’s. Daarnaast biedt dit nummer vanwege zijn lengte nog voldoende ruimte voor een fors instrumentaal middenstuk met zalig toetsenwerk van Kalugin en spel op bayan. Het is met vijftien minuten tevens het enige lange nummer op deze cd, wat voor Sunchild tevens een unicum is.
Eerder noemde ik zangeres Olya Chernova. Het eveneens musicalachtige Mirrors doet vanwege haar zang sterk aan Kate Bush denken. Op de schitterende ballad Rising, met invloeden van Magenta, stijgt ze wat mij betreft naar grote hoogten. Op deze nummers worden door Sunchild duidelijk andere wegen en zijpaden gezocht. Zelfs enige experimenteerdrift kan Kalugin niet worden ontzegd. Het laatste stuk van het verder standaard Sunchild-nummer Gordian Knot bestaat uit een kakofonie van geluid vermengd met schreeuwende zang. Verder mag het romantische en gevarieerde Visionary Sights met veel fluit en samenzang niet onvermeld blijven. Horen we hier niet de Oekraïense equivalent van Caamora?
Met “As Far As The Eye Can See” heeft Sunchild mij in drie jaar tijd voor de vierde keer op rij verrast. Na met Sunchild in 2009, 2010 en 2011 op festivals als Crescendo (Frankrijk), Progfarm en Summers End (Wales) te hebben gestaan, lijkt Sunchild rijp voor grotere podia en festivals.
Hans Ravensbergen