Het beste nummer van “Kindabuffer” staat helemaal aan het begin: Patterns herbergt alles dat goed is aan de muziek van het Israëlische Sympozion: een versmelting van prog met jazz en experimentele muziek. Het klinkt alsof Gentle Giant, Pat Metheny en Thinking Plague een stuk van Philip Glass opvoeren. Schitterend en ’to the point. Jammer dat de rest van het album dat peil niet kan evenaren.
Sympozion is het kindje van componisten en muzikanten Arik Hayat en Elad Abraham, al heeft de laatste tijdens het opnemen van dit debuutalbum zijn gitaar aan de wilgen gehangen. De heren schreven stukken die de aangename warmte van de jaren ’70-fusion en symfo proberen te combineren met de avant-garde van de laatste vijftien jaar. Daarbij kregen ze steun van producer Udi Koomran, die zijn sporen o.a. verdiende bij Thinking Plague, Ahvak en Guapo. Het uitgangspunt was muziek te maken die ze zelf nog nooit gehoord hadden. Als ze daarin zijn geslaagd is hun referentiekader wel erg beperkt, want deze stukken komen regelmatig bekend voor.
Het resultaat is een niet over de volle breedte geslaagd album dat bij tijd en wijle fantastisch klinkt, maar vaak blijft steken in moeilijkdoenerij van een weinig originele soort. Sympozion is op zijn best als de jazzgitaar van Ori Ben-Zvi de boventoon mag voeren. Dan krijgt de muziek iets vloeiends dat de andere stukken ontberen. De band munt namelijk vooral uit in staccato hak op de tak eigenzinnigheid die het ene oor ingaat en het andere uit. Dat wreekt zich uiteraard vooral in de langere stukken.
Dat neemt niet weg dat er op “Kundabuffer” genoeg te genieten valt. De band bestaat uit zeer kundige muzikanten, klinkt hecht en strak ondanks de ingewikkelde partijen. Dat is maar goed ook, want waar het jazzgepriegel de overhand krijgt ontspoort de muziek behoorlijk. Dat geldt overigens ook voor een aantal stukken druk gedoe à la Frank Zappa, waarin men overduidelijk te hard zijn best doet de meester naar de kroon te steken. In lieflijke en relatief simpele stukken als “Bird” klinkt de band sympathieker en toegankelijker zonder het hoge spelniveau los te laten.
Andere uitschieters zijn het meer straight-progressieve Too Much en afsluiter Grapefruit Varations, een lekker lang stuk dat opvalt door de knappe en aanstekelijke ritmes.
Wie niet vies is van een stukje experiment en de uitwassen daarvan voor lief wil nemen, heeft aan “Kindabuffer” een erg fijn plaatje. Het is een zeer verdienstelijk debuut van een band die nog moet leren zich meester te tonen.
Erik Groeneweg