Na het legendarische debuut volgde al snel een tweede conceptalbum dat ditmaal gebaseerd was op de I, Robot verhalen geschreven door Isaac Asimov die zelf enthousiast was over het idee. Omdat de rechten al waren verleend aan een filmbedrijf, werd de titel van het album gewijzigd door de komma achter de “I” te verwijderen. Een kleinigheidje maar dan begrijpt u waarom. Het thema en de songteksten gingen daarom in het algemeen meer over robots dan specifiek over het Asimov-universum.
Naast de bekende artistieke en toegankelijke nummers is “I Robot” vooral een overgangsalbum van het symfonische naar een meer elektronische. De gouden ‘TAPP’ formule werd verder verfijnd hoe elk album opgebouwd moest worden zonder dat het nog niet te gepolijst en te braaf ging klinken. TAPP staat natuurlijk voor The Alan Parsons Project. Hun formule is simpel, hussel uptempo nummers en instrumentale nummers (met een herkenbaar thema dat in je hoofd nestelt) door elkaar en laat het volgen met een tranentrekker en een intelligent opgebouwd nummer. En voilà. Er stroomden geweldige albums achter elkaar die miljoenen raakten. Zo bleven de nummers toegankelijk met commerciële hitpotentie en toch progressief genoeg voor de albumliefhebbers. De sterkste troef is het gebruik van verschillende zangers die paste bij de sfeer en thematiek die het nummer moest oproepen en geluidstechnisch werd alles uit de kast gehaald om het beste te laten horen wat er op dat moment voorhanden was. Wat ik mij nog heel goed kan herinneren zijn de geluiden van cimbalen waarbij het leek alsof deze naast mijn oren stonden. Zo helder klonken de klappen en tikken op de brons legering en zo ongelooflijk dynamisch kwam dit bij mij binnen. Let wel, we hebben het hier over de jaren ‘70! Geluidsopname en -weergave waren analoog en muziekdragers van vinyl.
Persoonlijk is “I Robot” vanuit muzikaal oogpunt gezien mijn favoriete album. Dit ligt aan het feit dat er maar liefst vier instrumentale nummers op staan die van hoog niveau zijn en totaal ruim 17 minuten klokken. Bijna een halve lp kant dus evenals op “Tales Of Mystery And Imagination” waar het in een soort van suite mee eindigde. Daarmee is voor mij “I Robot” het meest progressieve album van TAPP.
Titel opener I robot is het eerste sterke instrumentale nummer dat door de uitgebreide elektronica zijn oorsprong in de krautrock van Tangerine Dream vindt. De productionele klasse die TAPP meegeeft zit hem in het contrast tussen de hoge ijle geluiden die een hemelse koor oproepen tegen een swingende funky baslijn als onderlaag. Gewaagd, maar het werkt wonderwel. Het uptempo I Wouldn’t Want To Be Like You is als eerste singletje een swingend geheel dat als tegenhanger in al dat elektronisch gedoe voor anderen een welkome onderbreking zal zijn. Variatie is TAPP niet vreemd en ze weten toch knap de samenhang te houden in het geheel. Some Other Time is bijvoorbeeld dan weer een prachtig gedragen nummer die ook door Arjen (Anthony) Lucassen op zijn album “Lost In The New Real” in 2012 gecoverd werd. Dit origineel is rijk aan instrumentatie en productie. Vooral de orkestratie geeft veel diepgang aan dit nummer tegen het sterke ritmisch geheel hetgeen bij TAPP toch vooral een dienende rol heeft. Door het orkestrale van “Atom Heart Mother” en de herkenbare basloopjes van Roger Waters komt met Breakdown Pink Floyd wel heel erg dichtbij. Wat wil je ook met een technicus als Alan Parsons die aan de knoppen zat bij deze studio-opnames in The Abbey Road Studios. Don’t Let It Show had ook op “Jesus Christ Superstar” kunnen staan door het fraai gedragen gezang. Voor mij iets teveel musical-achtig, maar als tweede single een prima promo voor dit album. The Voice is de vreemde eend in de bijt. Funky bas, een psychedelische gitaar en gladde vioolstrijkjes. Het is de elektrische piano zoals Richard Wright ze alleen maar kan aanslaan die dit nummer redt.
Wat dan nog volgt zijn eigenlijk vier separate nummers die in elkaar overlopen en met wat levendige fantasie als een suite gezien kan worden. Het is dat er in Nucleus een versneld getrommel wordt ingezet, anders is het toch vooral een ambient geheel geworden dat als instrumentale intro dient voor de derde single, te weten Day After Day (The Show Must Go On). Mede door het gebruik van een pedal steel gitaar in de tegenmelodie en het walsje als maatsoort is dit het mierzoete nummer van dit album. Later bleek dat dit soort nummers de blueprint zijn voor grote single hits waar TAPP de componeertalenten voor heeft om gedragen nummers voor de massa hapklaar aan te bieden. Als outro loopt het met Total Eclipse over in een eng creepy nummer dat als filmmuziek moet worden gezien. Het naargeestig sfeertje is het enige nummer dat niet door Eric Woolfson en kompaan Alan Parsons werd gecomponeerd maar door Andrew Powell die ook het koor en de orkestratie voor dit album arrangeerde en dirigeerde. Ook dit nummer loopt verder door in Genesis Ch.1. V.32 dat als instrumentaal slotstuk het beste voor het laatse bewaart met een fraai gitaar thema waar TAPP naar mijn mening te weinig gebruik van heeft gemaakt in hun carrière en hier best wat langer en intenser had mogen duren.
Als concept over robots zijn niet alleen de teksten passend. De contrasten in geluidsproductie en gebruik van veel toetsen elektronica tegen een klassiek orkest en twee koren leveren een top album af die sfeer aan thematiek en ambitie waar maken. Een prima startpunt voor de grote massa die toegankelijk symfonische pop rock wil consumeren en tussendoor voor het eerst kennis wil maken met krautrock.