Met een even prachtige als cryptische albumtitel als “Searching For The Lost Key” sla je in de symfonische muziekwereld gelijk de spijker op z’n kop. Dit verleidt de symfofan als het ware tot een blinde aankoop. Nu staat het Engelse woord key in deze context niet alleen voor sleutel, maar ook voor een metaforisch keerpunt of muziekakkoord. De muziekakkoorden op dit album hebben niet de duistere insteek zoals op “Nocturne” of de psychedelische invalshoek van “Visions”, maar is melancholischer en is op sommige momenten soms bijna folkachtig te noemen.
Tactisch klokken de vier nummers tussen de tien en twaalf minuten waarmee de valkuilen van een langdraderige epic voorkomen worden. Hierdoor heeft elk nummer zijn eigen herhalingsthema’s, ritme en structuur.
Beyond The Wall is met ruim twaalf minuten het langste nummer, maar had wat mij betreft korter gekund. De almaar herhalende psychedelische zangteksten van Flying Through The Wall Of Sound… op het einde komen overbodig over en dan heb je het gevoel dat ze hier onnodig tijd mee willen rekken. In Buridan’s Lament zingt Gitarist Ally Carter zijn weeklacht en blaast en passant op de tenorsaxofoon voor een rijke klankkleur. Shadow In Light is als enige nummer volledig instrumentaal en daar gaat de gitaarscheur van Ally Carter nog wat verder open en krijgt het nummer af en toe een metalrandje. Reddende engel is Tree Stewart die met haar dromerige toetsen het nummer weer terugbrengt naar het mysterieuze landschap dat verborgen zit achter het sleutelgat zoals zij dat op de albumhoes zelf heeft geschilderd. Met zacht zalvende dwarsfluitspel flikt ze in het middenstuk van In Search Of The Lost Key het weer om de jamsolo’s van Ally niet te laten ontaarden in egotripperij.
Over het geheel genomen brengt The Emerald Dawn op dit debuutalbum fraaie symfonische muziek met als enkele onderbreking rustig gedragen gezang. De losse jazzy stijl van drummer Tom Jackson past hierin wonderwel. Procol Harum schiet mij als eerste te binnen als ik het orgelspel hoor naast al die andere gedateerde maar warme keyboardgeluiden. De solo’s op gitaar zorgen voor de broodnodige interactie waar het ontbreken van een vaste basspeler opgevangen wordt door af en toe wat zwaardere toetsen aan te zetten. Soms werkt dat maar een professionele bassist zou hier toch meer body aan de muziek hebben kunnen geven. Wie de enkele verdwaalde baspartijen heeft ingespeeld staat helaas nergens vermeld.
Als keerpunt is dit album niet het sleutelmoment waar de symfonische fans sinds de jaren ‘70 reikhalzend naar uitgekeken hebben. Het is geen baanbrekend meesterstuk geworden, maar je kunt er wel – naast nostalgie – heel veel plezier aan beleven.
Jos Driessen