Zolderkamermuziek – we zouden er een aparte categorie van moeten maken. Om de haverklap vliegt de huisvlijt hier door de redactie. Vanwege de sterk wisselende kwaliteit is de animo om ze te bespreken ook navenant. Elke keer weer is de vraag: wat schuiven we in de cd-speler? En vooral: wat gaat er uit de speakers komen? Worden onze oren gestreeld of geteisterd, en haalt de cd het spreekwoordelijke gaatje?
Dat laatste, om u gerust te stellen, altijd. Want we nemen ons werk hier serieus, en om er zeker van te zijn dat de artiesten en platenmaatschappijen dat ook blijven doen, beluisteren we een plaat altijd helemaal en ook nog meerdere keren.
Bij het onderhavige product moet worden gezegd: soms zou je willen dat we deze gelofte niet hadden afgelegd. Want hoewel de muziek niet onaardig is, gaat de zang van mevrouw Appleton bij elke draaibeurt meer tegenstaan. Het promoblad zegt het zelf al. “Annette (..) had never sung in any other context than to herself, until 2002 when Steve decided to see if she could sing on a studio project he was working on at the time. He’s still deciding…” Nou Steve, wij niet. Annette Appleton’s stem is gewoon niet prettig om naar te luisteren en bij tijd en wijle behoorlijk onvast. Zij tekende – letterlijk – voor het omslagontwerp en het lijkt ons dat ze beter bij verf en kwast kan blijven, want de hoes is werkelijk prachtig.
Goed, de muziek is niet onaardig, zeiden we, dus wilt u graag weten wat voor muzikaal vlees we in de kuip hebben. Ik moet tóch nog even citeren uit het promoblad: “De meest gehoorde reactie op onze muziek is dat we klinken als een kruising tussen Kate Bush, Pink Floyd, Steve Hackett en King Crimson.” Ja, koekoekjonguh! Ik zou niet weten hoe zo’n kruising zou moeten klinken, maar niet zo. Gelukkig is The Light Afternoon niet gespeend van enige realiteitszin, want het promoblad voegt eraan toe: “If only that were so…we can but dream.” En daar zou ik dan weer aan toe willen voegen: als je dat zelf dan al in de gaten hebt, waarom zet je het dan überhaupt in het promomateriaal?
My Parallel Life heeft van al deze artiesten wel wat invloeden, al moeten we King Crimson echt met een lantaarntje zoeken. Misschien de Mellotron-uit-een-doosje die hier en daar opduikt. Duidelijker zijn de invloeden van Pink Floyd. Rustig opgebouwde songs, met een wat hypnotiserende puls, met daarin een lekkere heldere gitaarsolo op z’n Gilmours. Hackett vind ik ook hier en daar wel terug, de manier waarop Newland zijn akoestische gitaar laat klinken en inpast in de achtergrond van synthesizers en strings. Over Kate Bush wil ik het echt niet gaan hebben hier, over de zang is al genoeg gezegd.
Wat bij de acht nummers vooral opvalt, is dat ze allemaal ongeveer op hetzelfde tempo liggen, en allemaal net iets te traag. Een paar bpm erbij had het album wellicht wat vlotter kunnen laten klinken. (En was het korter geweest, denkt u nu, maar hey, dat hebben wij niet gezegd, hè!). Openingsnummer It Couldn’t Happen Here is een song met epische kwaliteiten, niet alleen vanwege de lengte van ruim twaalf en een halve minuut, maar ook wat betreft de inhoud en de opbouw. Spannend en atmosferisch. De rest van de songs klokt rond de zeven, acht minuten, en is redelijk afwisselend van structuur. Vooral binnen één nummer probeert Newland de spanning erin te houden door veel verschillende instrumenten te gebruiken. Jammer is wel dat hij nauwelijks varieert in tempo, waardoor het hele album nogal lijkt voort te kabbelen. Verder hoor je ook terug waar veel zolderkamerproducties aan lijden: het klinkt allemaal wat klinisch en braaf, als gevolg van het laag voor laag opbouwen, maar vooral het gebrek aan interactie tussen verschillende muzikanten. We geven bij Progwereld geen cijfers, en soms is dat maar goed ook. Ik ben ervan overtuigd dat Steve Newland beter kan. Misschien een andere zangeres (of zangles voor mevrouw Appleton), en af toe iemand een gastrolletje geven?
Marcel Debets