Tien jaar hebben we erop moeten wachten: een nieuw album van het Canadese powertrio The Tea Party. Na “Seven Circles” uit 2004 werd het stil, in 2005 stopte de band officieel, maar sinds 2011 werd er weer voorzichtig getoerd en dat beviel zo goed, dat er nu dus weer nieuw materiaal verschenen is.
Nieuw materiaal moet je overigens met een korrel zout nemen, de band rond zanger en gitarist Jeff Martin heeft de pauze niet te baat genomen om de sound te reviseren. En dat is maar goed ook. Even recapituleren: The Tea Party maakt harde, progressieve rock met invloeden uit de bluesrock, de psychedelica, gothica en oosterse culturen. De mannen gaan zware onderwerpen niet uit de weg en niet zelden klinkt de zang dermate gekweld dat je voor de geestelijke gezondheid van vooral zanger Martin gaat vrezen. En hoewel de bandleden in de bijsluiter beweren zichzelf niet meer zo heel serieus te nemen, is de muziek nog steeds somber.
Toch vind ik “The Ocean At The End” een lichtere plaat dan we van de theeleuten gewend zijn. Voor een belangrijk deel komt dat door de kristalheldere productie van grootmeester David Bottrill (ook producer van Rush, Muse, Peter Gabriel, Tool). Het beste voorbeeld daarvan is de cover van Daniel Lanois‘ nummer The Maker. Ik snap niet helemaal waarom de band dit nummer op de plaat gezet heeft, maar fraai is het wel. Een andere reden waarom dit album ‘Tea Party Light’ genoemd mag worden, is de lengte van de stukken. Met een gemiddelde lengte van nog geen vijf minuten zijn de nummers alweer voorbij voordat je je erin hebt kunnen vastbijten. Daarbij zijn het veelal wat ‘gewone’ liedjes, die je niet echt progressief kunt noemen.
Luister bijvoorbeeld maar eens naar de Led Zeppelin pastiche The Cass Corridor. Alleen slot- en titelstuk The Ocean At The End heeft de gravitas die ik van de band gewend ben. Dat wil niet zeggen dat dit een beroerde plaat is. Voor de vleermuizen onder ons blijft er genoeg te genieten (er zijn alleen al twee stukken met “Black” in de titel), de bronstige brul van Martin is ook na tien jaar rust nog onvolprezen en, met uitzondering van voornoemde cover, is elk stuk onmiddellijk herkenbaar als nummer van The Tea Party. De hooks, riffjes en vooral zanglijnen zijn inmiddels gedeponeerd handelsmerk. De meeste liedjes mogen dan wat luchtiger zijn dan je van de band zou verwachten, het zijn wel fraaie composities, erg knap gespeeld (klein glansrolletje voor Tull-man Anderson) en het spelplezier is aanstekelijk. In Brazil hoor je zelfs een drumband, alsof het carnaval is! Het is al met al dus een heuglijk feit: de heren hebben hun oude geschillen met de strijdbijl begraven en een schitterend nieuw album opgeleverd. Je hoort er weinig op dat je al niet kende en een meesterwerk is het zeker niet, maar wel gewoon een fijne rockplaat van een band die ik best een beetje gemist had.
Erik Groeneweg