Tot op het moment dat de postbode mijn deurmat verblijdde met een doffe plof welke werd veroorzaakt door de cd van The Third Ending, had ik nog nooit van dit gezelschap gehoord. Alhoewel de groep al sinds 2002 bestaansrecht claimt, is deze cd met dezelfde titel als de groepsnaam welke de groep via Progrock Records begin 2007 laat uitbrengen het eerste wapenfeit. De groep uit Australië (Tasmanië om precies te zijn), laat na een aantal jaren zwoegen zijn eersteling op den wereld los. Als een groep met een debuutplaat komt en de platenmaatschappij heeft niet de financiële middelen om er een grootscheepse campagne tegen aan te gooien moet je als band toch iets anders doen om de aandacht te trekken. Daardoor is ervoor gekozen om een zeer origineel hoesje bij te voegen. De hoes is namelijk transparant met enkel zwarte letters welke regelmatig van grootte en dikte verschillen en soms zelfs in spiegelbeeld gedrukt staan. Hierdoor is het zoeken naar informatie en songteksten soms wat onoverzichtelijk, maar wel erg leuk gedaan. De reden voor deze bijzondere creatie was ongetwijfeld om op te vallen in de volle symfobakken. Nou en dat is dan zeker gelukt.
De bijgeleverde promosheet (gelukkig gewoon een keurige witte A-4 met standaard lettertype en zwarte letters) vermeldt dat je de band kan vergelijken met bands als: Porcupine Tree, Pink Floyd, Spock’s Beard en Dream Theater. Zoals gewoonlijk zijn de vergelijkingen van de platenmaatschappij weer erg ambitieus, maar deze keer ook redelijk vergezocht. Dat Pink Floyd en Dream Theater genoemd worden lijkt mij vooral commercieel verantwoord want de band doet in de verste verte niet op beide bands lijken. De overeenkomsten met Porcupine Tree zijn er weliswaar ietsje meer maar nog altijd flinterdun. De enige naam die wel in de buurt komt is het werk van Spock’s Beard / Neal Morse. Soms doet de stem van Nick Storr ook wel denken aan die van Morse maar voor een optimale vergelijking mist Storr toch een hoop power en overtuigingskracht. Je kan de groep eerder indelen in het gedeelte waar ook bands als: Sylvan, Gazpacho en Umphrey’s Mcgee zich ophouden. Zeer interessante namen natuurlijk, al kan The Third Ending nog niet tippen aan de kwaliteit van vooral de eerste twee genoemde formaties.
Dat het ietwat hese stemgeluid van Storr aan kracht mist maken de overige muzikanten redelijk goed. Lead-gitarist Andrew Curtis is een begenadigd gitarist die moeiteloos de vaak frivole akoestische gitaarvariant verwisselt voor het betere ragwerk. Drummer Andrew Knott doet zijn werk, zonder al te veel opsmuk, gedecideerd en basplukker Cornel Lanculovici zorgt er met zijn solide basspel voor dat de muziek een mooie basis krijgt. Alles staat of valt natuurlijk met goede songstructuren. Dit onderdeel beheersen de Australiërs overigens zeer goed. De liederen zitten verdraaid goed in elkaar en wisselen elkaar in passie, rust, uitspattingen en in sfeer erg goed af. Er zitten, net zoals bij Spock’s Beard, de nodige tempowisselingen in maar deze irriteren nauwelijks. Dit komt omdat deze veranderingen van stijl en snelheid volledig in het teken staan van de liedjes en niet zoals zo vaak in dat van het ego van de muzikant. Over het algemeen zijn de wat drukkere / heftigere nummers de betere. Bij de ballads is de stem van Scott toch net te breekbaar en te weinig overtuigend. Ik zeg niet dat de man niet kan zingen maar hij mist net dat kleine beetje om deze cd echt naar een hoger punt te brengen.
Weliswaar is het ene nummer beter (Falling, Tungsten Blues en Part V) dan het andere (Back Home en Can You Hear Me?), maar alleszins een behoorlijk bevredigend debuut van een band met de nodige potentie.
Sander Kok