Na in mijn optiek een goed, een redelijk en een geweldig album te hebben afgeleverd is het dan nu tijd voor een matig album van The Watch. De vijf Milanese retro-symfoërs hebben op hun vorige cd, “Vacuum” uit 2004, zo de geest dat deze opvolger welhaast tegen moet vallen. En dat doet “Primitive” dan ook, zeker voor wat betreft meer dan de eerste helft. Zou The Watch misschien een beetje ziek zijn? Dat valt wel mee, zou ik zo zeggen.
Mijn diagnose luidt dan ook dat de band lijdt aan een niet al te ernstige vorm van faalangst welke zich heeft geuit in een lamlendig griepje. 37,9ºC. Daardoor heerst er een chronisch gebrek aan pit op de plaat. Met name drummer Roberto Leoni heeft het nogal te pakken. Op “Vacuum” mocht hij toch echt gelden als een van de uitblinkers, zijn eenvoudige ritmieken op “Primitive” echter zijn af en toe te lullig voor woorden. Zo heeft het ingetogen The Border een patroontje dat doet denken aan dat van een drumcomputer, zo simpel. Een enkele keer komen zijn venijnige tombreaks wél lekker door, alsof hij stiekem zeggen wil: ik kan heus wel drummen hoor. Een ander lid van de ziekenboeg is ongetwijfeld de gitarist. Al eerder bewees Ettore Salati het in zijn vingers te hebben, maar op “Primitive” doet hij het met uitsluitend tokkels, riffs en een enkel thema nogal rustig aan zodat voor het ergste gevreesd moet worden.
En dan is daar ook nog toetsenist Fabio Mancini. Hij lijdt aan een wel heel hardnekkige kwaal, nou ja, kwaal? Mancini is verslaafd, Mellotron-verslaafd, zodra hij maar muziek hoort trekken zijn handen al naar de witte kast. Hij speelt weliswaar een aardig potje orgel, de Moog laat hij ook lekker riedelen en met de piano weet hij fraaie contrasten in de muziek aan te brengen, maar het neerleggen van hoogpolige Mellotron-tapijten geeft hem toch de grootste kick. Nagenoeg onophoudelijk is hij er mee in de weer met als effect dat de nummers nogal op elkaar zijn gaan lijken en dat de muziek tamelijk voorspelbaar is geworden.
Een wat meer daadkrachtige productie met meer dynamiek zou het geheel ten goede zijn gekomen, want de brave, nette lijn die nu gevolgd is, heeft de muziek nogal bloedeloos gemaakt. Toch hoeft de producer het boetekleed niet in zijn eentje aan te trekken. De componerende spil van de band, zanger Simone Rossetti, moet toch een paar behoorlijke off-days hebben gehad toen hij het materiaal voor dit album bijeen schreef. De man kan juist zo briljant componeren met vooral sterke thema’s en dito melodielijnen, maar nu heeft hij dat niet gedaan.
Met het eerste nummer, Sounds Of Sirens, toont Rossetti direct al zijn bleke gezicht. De enigszins overtuigende accenten van de intro bieden nog hoop, maar nee, het is het Genesis jaren ’70-geluid dat zal imponeren, niet het nummer zelf. Ook The Border is onder de maat. Dit meest misplaatste rustpuntje aller tijden eindigt met een hoopvolle wending, maar helaas. De slepende tonen duren er slechts enkele maten. The Watch, dat door de jaren heen bekend is komen te staan vanwege zijn fragmentarische maar toch coherente muziek , klinkt op “Primitive” spijtig genoeg op zijn best als er wederom wordt gesnipperd. Met uitzondering dan van de prachtige plaatafsluiter Soaring On. Deze Wind and Wuthering-achtige ballade bevat juist die coherentie waar het heel de plaat aan ontbreekt. Eigenlijk is Soaring On het enige echt goede liedje.
Het Genesis jaren ’70-geluid, alsmede de gelijkenis van Rossetti’s stem met die van Peter Gabriël zijn troeven die the Watch gemaakt hebben tot meer dan een Genesiskloon. Enkel en alleen op basis van “Primitive” verdient the Watch het om afgeserveerd te worden als Genesiskloon. Kenmerk van een kloon is hoe meer men op de oorspronkelijke band lijkt, hoe beter men is en the Watch is hier jammer genoeg ook op zulke momenten op zijn best. Gedurende de 47 minuten van het album passeert menig moment de revue. Drie stuks moeten er even uitgelicht worden. Dit zijn de Mellotron plus gitaar aan het slot van Another Life, helemaal te King Crimson-achtig, het Hogweed-stuk in het zeer overdadig variërende Berlin 1936 en eerdergenoemde ballade Soaring On. Typisch is dan dat het album daarmee én ruim over de helft én aan de beterende hand is. Gelukkig, want met een nummer als Two Paces To The Rear is The Watch aardig bezig een slappe kopie van zichzelf te worden. Bovendien mag het sfeervolle tussenstuk er gelden als het ultieme symptoom van creatieve bloedarmoede.
Al met al is deze vierde plaat van Rossetti en consorten niet echt geslaagd te noemen. Het materiaal erop varieert van behoorlijk matig tot redelijk. Het zal niet slecht vallen, maar zeer zeker niet goed. Het is vlees noch vis, dit schijfje. Tja, wat moet je daar nu mee?
Dick van der Heijde