THEO is een clubje rond Hammond orgel gigant Jim Alfredson, die met zijn jazz trio organissimo (zonder hoofdletter, gekke jazz-jongens) een trouwe schare fans heeft. Deze nieuwe band is het gevolg van zijn hernieuwde interesse in klassieke progbands als Yes, King Crimson, ELP, Pink Floyd en Genesis. Ik hoor je geeuwen, maar hou nog even vol. “The Game Of Ouroboros” is namelijk best een sterke plaat.
Echt nieuwe dingen hoor je er niet op. Dat is misschien ook iets teveel gevraagd van iemand met zo’n klassiek referentiekader. In Exile wordt er bijna letterlijk een stukje Genesis nagespeeld en ook elders op het album hoor je waar deze Abraham zijn mosterd haalt. Alfredson is er gelukkig eerlijk over: “Ik wilde eer bewijzen aan de klassieke bands, maar er mijn eigen draai aan geven en een beetje uit de buurt blijven van die heavy, gitaar gedreven prog die nu zo de boventoon voert.” Dat is goed gelukt: hoewel er erg goed aan snaren gesjord wordt, zijn het vooral de toetsen die domineren.
“The Game Of Ouroboros” (Het Spel van Oehoeboeroe) is een conceptalbum over macht en autoriteit, maar daar hoef je je niks van aan te trekken, hoor. Ook zonder dat verhaaltje is het album sterk. Het valt me op hoeveel dynamiek Alfredson in zijn muziek legt. Sowieso is het album heel prettig gemixt, niet zo’n dichtgesmeerde geluidsmuur, maar een bijna ouderwetse opvatting van hoe muziek hoort te ademen. Daarbij heeft de plaat een rijk geluid dat een beetje doet denken aan een hoorspel, zoals “The Wall” dat ook doet. Sampletjes, stemmetjes, het is misschien niet heel vernieuwend, maar het is wel erg fraai. Het herinnert me ook steeds aan die eerste plaat van OSI, maar dan minder heavy.
Daarbij helpt het ook dat de overige bandleden stuk voor stuk kanjers zijn. De fretloze baspartijen van Davenport zijn heel mooi, maar ook de gitaar- en drumpartijen zijn precies wat ze moeten zijn: even functioneel als virtuoos. Grappig is Idle Worship, dat in elke tweede maat steeds een tel teveel lijkt te hebben. Als je dat zo moeiteloos kunt laten klinken, ben je geen kleine jongen.
Jim zingt zelf alle partijen en dat is een dappere keuze, want hoewel zijn stem absoluut niet verveelt, is hij een veel getalenteerdere toetsenist dan zanger. Aan de andere kant is ook dat wel weer charmant, er wordt tenminste eens niet geprobeerd zo hard en hoog mogelijk te gillen. Daarbij bevatten de composities ook weinig traditionele couplet-refrein structuren, het draait niet in hoofdzaak om de zang. Alleen de kortere stukken zoals Creatures Of Our Comfort, inclusief witte mannen reggae, zijn liedjes met een kop en een staart. Keerzijde is dat Alfredson als hij echt moet rocken een beetje tekort komt.
Voor toetsenisten en ivoor-fetisjisten is dit ondertussen een soort thuiskomen, wat een prachtige toetsenpartijen en wat een mooie geluiden! Natuurlijk staat het Hammond orgel vaak ronkend en al in het oog van de storm, maar er is ook een kerkorgel en verder een overdosis aan analoge geluiden uit een ver verleden. Daarbij is Alfredson echt een briljante toetsenist, gek dat hij niet eerder voor prog-projecten gevraagd is.
Ik ben, alles overwegend, dus toch wel reuze blij met THEO. De band maakt volwassen muziek die klinkt als een klok. Dat het me af en toe heel erg bekend voorkomt allemaal neem ik dan maar voor lief. Beter goed eer bewezen dan slecht zelf verzonnen, toch? Fijne plaat!
Erik Groeneweg