Soms weet je op voorhand dat je iets bijzonders in handen hebt. Ik leeg elke week de progwereld postbus en de manier waarop cd’s verstuurd worden is steeds weer anders. Met doosje, zonder doosje, los in een enveloppe gepropt of met een handgeschreven briefje. Eén pakketje viel dit keer op. Het cd doosje was zorgvuldig in keukenrol gewikkeld en met speciaal plastic omhuld. Hier is iemand heel trots en zuinig op zijn werk. En terecht!
Tiger Moth Tales is geen band, maar bestaat enkel uit de multi-instrumentalist Peter Jones. Deze uit Engeland afkomstige dertiger is een symfofan in hart en nieren, opgegroeid met bands als Genesis en Queen, maar ook geïnspireerd door bands als Big Big Train, Haken en Steve Hackett. In het boekje legt Jones uit dat hij zijn best deed om ‘gewone’ liedjes te schrijven, maar dat er steeds alleen maar symfonische rock uit zijn handen kwam. Een echte liefhebber dus.
Met “Cocoon” levert hij een indrukwekkend debuutalbum af. Meteen ook een conceptalbum. Het gaat over kind zijn, opgroeien en in het reine komen met het verlies van je jeugd. Hij omschrijft het zelf als een album dat gaat over onschuld, vreugde, voorstellingsvermogen, verhalen, vriendschap, liefde, natuur, nostalgie, verdriet, acceptatie en herboren worden. Een goed gevuld thema dus.
Het album opent met het terugspoelen van een cassettebandje en een ferme druk op de play knop (is dat niet voor ons allen al een glimlach naar onze jonge jaren?). Bijna alle nummers openen met een sample. Brullende tijgers, natuurgeluiden, vuurwerk, het inschenken van een kopje thee, belletjes en knerpende sneeuw onder zware schoenen of een spelend speeldoosje. En ook tijdens de nummers grijpt Jones naar sample geluiden. Het past goed bij de thema’s, maar ik vind het op een gegeven moment wat storend worden. Het leidt af van de uitstekende muziek en ook hier geldt de regel dat overdaad schaadt. Dit is vooral bij The Isle Of Witches het geval. Jones laat hierin horen uitstekend en met veel gevoel voor humor, letterlijk, een verhaal te kunnen vertellen, maar de samples zijn te overheersend en de muziek komt daardoor nooit echt uit de verf. Nu we de kritische noot hebben gehad, kunnen we overgaan tot de schoonheid van dit prachtig vormgegeven werkje.
Deze man weet hoe je een heerlijk symfonisch album moet maken. Liefhebbers van Genesis, Steve Hackett, Big Big Train en Cosmograf zullen veel van deze bands herkennen. Eén van de vele pareltjes op dit album is afsluiter Don’t Let Go, Feels Alright. De stem van Jones lijkt hier angstig veel op die van Peter Gabriel, sowieso waait de geest van Genesis heerlijk door dit nummer. De opbouw is heerlijk. Mooi pianospel en warme orkestraties brengen je in de stemming. De rustige gitaarsolo in de geest van Steve Hackett bezorgt je kippenvel op je rug en de opvolgende saxofoonsolo brengt je in alle staten. Schitterend!
Telkens weet Peter Jones te verrassen. Zijn stemgeluid heeft veel verschillende kleuren en klinkt steeds weer net iets anders, maar altijd mooi. Tigers In The Butter had niet misstaan op het Genesisalbum “Duke” of op het debuutalbum van Sound Of Contact. The First Lament klinkt als een regelrechte ode aan Steve Hackett. Wat een zalig gitaarspel! The Merry Vicar is een stuk meer uptempo, klinkt lekker theatraal en doet bij vlagen wel denken aan Get Them Out By Friday van Genesis. Ook A Visit To Chigwick zou zomaar van Genesis af kunnen komen en zou niet misstaan op “A Trick Of The Tail”.
Wat een heerlijk album is dit en wat ongelofelijk knap dat één man alleen zo’n sterk symfonisch pareltje kan maken. Het is één grote ode aan de symfonische rock en Genesis in het bijzonder. Deze man moeten we goed in de gaten houden en dit album massaal omarmen.
Maarten Goossensen