Hoewel de Amerikaanse pop-rockband Toto bekend staat om diversiteit in het repertoire is eigenlijk geen enkel album zo atypisch als het in 1992 verschenen “Kingdom Of Desire”. De heftigste plaat uit het repertoire wordt niet onterecht door een wezenlijk deel van de fanschare als favoriet aangewezen. Slechts één jaar nadat Nirvana en Pearl Jam de muziekwereld op zijn kop zetten, zal het tijdsgewricht in deze kleuring ongetwijfeld een rol gespeeld hebben.
Een andere oorzaak hiervan zal de voor de band kenmerkende eindeloze zoektocht naar zangers zijn. Hoewel permanente leden Steve Lukather en David Paich altijd wel hier en daar een leadvocaal op zich namen (en beiden ook wel enkele van de bekendere hits volzongen), was er altijd nog een andere leadzanger aan boord die het leeuwendeel voor zijn rekening nam. Op de eerste zeven studioalbums passeerden achtereenvolgens Bobby Kimball, Fergie Frederiksen en Joseph Williams de revue. Voor het compilatiealbum (met vier nieuwe songs) “Past To Present 1977-1990” werd de samenwerking aangegaan met een meer r&b-georiënteerde zanger, Jean-Michel Byron. De resultaten waren vooral live niet wat de band ervan verwachtte, waarna ook Byron aan de kant gezet werd.
Een voor de hand liggende oplossing vond voor deze plaat dan ook eindelijk zijn invulling: Steve Lukather nam alle leadvocalen voor eigen rekening. Waarschijnlijk als een soort reactie op de soms toch wel gladde jaren ’80 pop die de band in de loop der jaren af en toe gemaakt had en die in de samenwerking met Byron zijn hoogte- dan wel dieptepunt gevonden had, overtrof de band zichzelf met een stevig en sterk gitaargeoriënteerd album. De conclusie dat het een echt Lukatheralbum geworden is, lijkt voor de hand te liggen, maar beluistering van ’s mans soloplaten lijkt toch te leren dat de andere bandleden hier wel hun invloed hebben gehad, met name op de kwaliteit van de composities. De band klinkt als een hechte viereenheid, maar wordt evengoed bijgestaan door een enorm leger aan bekende en minder bekende sessiemuzikanten. Desondanks zijn het met name de uitgesponnen gitaarsolo’s en de muren van ditzelfde instrument die de show stelen.
Toch vallen onder de dikke laag gastspelers en het weinig karakteristieke ruime aanbod van gitaargeweld weer de nodige bekende Toto-elementen op. Hoewel de ballads danig in de minderheid zijn, klinken degene die erop staan vertrouwd. Op de up-tempo nummers neemt de band de meeste afstand van zijn eigen verleden, maar wel eindigen diverse nummers in lange instrumentale partijen die een sterke jamindruk achterlaten. Hiermee wordt weliswaar het beeld bevestigd van een band die meer uit muzikanten dan uit componisten bestaat, maar nummers als Gypsy Train en Never Enough klinken er niet minder coherent om.
De ‘grote’ hitsingle ontbreekt ook hier niet. Don’t Chain My Heart schopte het tot een 15e plaats in de Nederlandse hitlijsten, wat een aanzienlijk groter succes was dan in het thuisland, waar de interesse voor de band al een aantal jaren flink afgenomen was. Het is in de basis een eenvoudig liedje (de grote poëzie hebben we sowieso altijd elders moeten zoeken), maar met een sterke melodie en vurig spel. Het is ook dit liedje dat, jaren na de hitstatus nog door Henk Westbroek gedraaid, indertijd mijn interesse in de band werkelijk aanwakkerde.
De tien door Lukather ingezongen nummers leveren een fijne kern op van hardrock met gelijke delen pop en blues als toevoeging. Zoals bij de meeste modernere Toto-albums, bevat de Japanse versie een bonustrack, in dit geval Kick Down The Walls, dat niet, zoals gebruikelijk bij bonustracks, helemaal achteraan de plaat staat, maar ergens op driekwart. Het is geen slecht nummer, maar bij de rest van de plaat steekt het wat bleekjes af. Met andere woorden: een album zonder deze bonus mist niet zoveel wezenlijks. Overigens is er een nog veel meer obscure versie in omloop, waar de plaat eindigt met een live-vertolking van Jimi Hendrix’ evergreen Little Wing. Het moge duidelijk zijn: ook deze kunnen we missen.
Evengoed is het eerst en vooral het instrumentale slotnummer Jake To The Bone dat de progluisteraar een waar luilekkerland biedt. Het nummer begint als jazzrocker, met ook een ongekende glansrol voor drummer Jeff Porcaro en komt daarna via een lang en slepend tussenstuk uit in een buitengewoon heftige finale. Een bizar einde aan een toch al tamelijk onverwachte plaat.
Een week voor de release van de plaat kwam aan het leven van drummer Jeff Porcaro ook een bizar einde: een allergische reactie op een pesticide werd hem fataal. Ofschoon de plaat toen al lang en breed klaar was, hangt de dood van de broer van de bassist als een schimmige mist om de plaat heen: geen enkel album in het Toto-repertoire had een betere soundtrack voor deze veel te vroege dood kunnen zijn dan juist deze donkere plaat.
Casper Middelkamp