Het lastige van het bespreken van ouwe meuk als dit heeft vooral te maken met perceptie: hoe werd een plaat ontvangen in de tijd waar-ie voor bedoeld was en in hoeverre is dat nog na te voelen? Het onderhavige exemplaar illustreert dat probleem voorbeeldig.
Touch was – heel even – een Amerikaanse pyschedelische band. Als je hun gelijknamige plaat beluistert kun je je bijna niet meer voorstellen dat mensen deze muziek baanbrekend of zelfs een openbaring vonden. Toch was dat wel degelijk aan de hand: Kerry Livgren schijnt er de basis voor Kansas in gezien te hebben en ook bands als Yes en Uriah Heep hebben deze plaat van grote invloed verklaard. Dat snap ik wel, maar het neemt toch niet weg dat ik over dit album niet zo opgewonden kan raken als tijdgenoten van de band. Dat is natuurlijk mijn eigen fout: ik ben blasé, nauwelijks meer te verrassen, verwend en ga zo maar door. (Of liever: stop er eens mee!) Maar er valt op de plaat toch ook wel een hoop af te dingen.
Laten we beginnen met een positieve invalshoek: Touch bestond uit een paar excellente muzikanten. Vooral toetsenman Gallucci kan een nijdig potje spelen. De muziek is absoluut progressief en werd in 1969 vooral door muzikanten bijzonder goed ontvangen. (Het grote publiek gaf niet thuis, de band gaf uit armoe na een jaartje de pijp aan Maarten). Ik hoor de invloed van The Beatles en vermoed ook een vleugje Moody Blues. Daarnaast hoor ik inderdaad wel overeenkomsten met Uriah Heep (vooral in het zware orgelgeluid) en de vroege Yes. Er staan enkele mooie liedjes op het album, zoals Alesha And Others en Friendly Birds. Dat laatste nummers is wel wat eigenaardig in de zin dat het tussen absurd hoorspel en musical in zwalkt, maar het heeft z’n momenten.
Andere stukken van het album zijn afschuwelijk, zoals het schreeuwerige Miss Teach en het al te gewild psychedelische The Spiritual Death Of Howard Greer. Hier laadt de band de verdenking op zich gek te doen omdat dat nou eenmaal bij het genre hoort. Met horten en stoten strompelt het nummer bijna negen onverdraaglijke minuten voort. Het andere lange nummer Seventy Five is ook een partij gedoe.
Daarbij wordt de band niet geholpen door de van de paddo’s besnuffelde producer Gene Shiveley, die de plaat zo opnam dat de luisteraar elk instrument zou kunnen ‘zien’. Het effect is dat zanger Jeff Hawks, die toch al behept is met een zwalkstem van het type Ben-Cramer-met-een-slok-op, klinkt alsof hij in een echoput staat te zingen. Daarbij zal het album zelfs in 1969 al hopeloos gedateerd hebben geklonken.
Terug naar de stelling: Kan de luisteraar in 2012 nog beoordelen of een bijna 45 jaar oude plaat opzienbarend of prut is? Ik kan me heel goed voorstellen dat de band in ’69 heel wat ogen geopend heeft. Aan de andere kant: Seventy Five bevat zowaar een halve frase uit Blue Rondo A La Turk van Dave Brubeck, en stuk dat in 1967 al door The Nice werd vernaggeld op “The Thoughts Of Emerlist Davjack”. Met andere woorden: Touch heeft het nou ook weer niet allemaal zelf verzonnen.
Met die wetenschap verklaar ik “Touch” alsnog als een halve mislukking. De psychedelisch bedoelde nummers met name zijn stuurloze bakken herrie en tenzij dat precies jouw definitie van fijne muziek is, kun je ze missen als kiespijn. De aardigste stukken zijn juist de rockliedjes, zoals bonustrack We Finally Met Today en het genoemde Friendly Birds.
Tot slot: er is nog een andere band die Touch heette en zijn eerste plaat “Touch” noemde. Dit is de Engelse AOR-band uit 1982. Die plaat is licht hysterisch, maar wel bijzonder de moeite, al was het maar voor opener Don’t You Know What Love Is. Maar dat is een heel ander verhaal.
Erik Groeneweg