Om maar gelijk met de spreekwoordelijke deur in huis te vallen: TriPod is een wel zeer onorthodox muzikaal gezelschap. Dat laatste moet je overigens niet al te letterlijk nemen, want zoals de naam van de band reeds aangeeft, betreft het hier slechts om een drietal muzikanten. Nu kennen we wel meer rocktrio’s, maar deze zijn lang niet zo merkwaardig als dit drietal. Deze New Yorkse band bestaat namelijk uit Clint Bahr (basgitaar/zang), Keith Gurland (saxofoon, klarinet en fluit) en Steve Romano (drums). TriPod is dus een progtrio zonder toetsenist en gitarist!
Nu klinkt dit helaas beduidend revolutionairder dan het in werkelijkheid is. Naast een gewone viersnarige basgitaar, bestaat het door Clint Bahr gebruikte instrumentarium namelijk uit twee twaalfsnarige basgitaren, twee achtsnarige basgitaren en één tiensnarige Chapman Stick (bekend van onder andere Tony Levin, Carrie Melbourne en Trey Gunn). Hiermee is de bassist perfect in staat het gitaargeluid te simuleren, waardoor dit instrument dus nauwelijks gemist wordt. Daarnaast maakt het drietal zeer inventief gebruik van de tot haar beschikking staande (pedaal)effecten en samplers.
TriPod laat op haar titelloos debuut ruwweg een mengeling horen tussen jazzrock en progressieve rock, waarbij het avontuurlijke spel van Keith Gurland een zeer prominente rol voor zich opeist. Mede door zijn, door David Jackson en Mel Collins beïnvloedde, spelstijl verwijst “TriPod” meer dan eens naar Van Der Graaf Generator (“Goldbluff” en “Still Life”) en King Crimson (“Lizard”). Daarnaast is er een belangrijke rol weggelegd voor Clint Bahr’s basspel dat duidelijk enige overeenkomsten vertoont met dat van Les Claypool van Primus.
Dit klinkt allemaal zeer veelbelovend, maar helaas is “TriPod” een nogal onevenwichtig album geworden. Van de veertien nummers worden er negen gezongen door bassist Clint Bahr. Zijn stem is ruwweg een kruising tussen Greg Lake en Les Claypool. De vijf overige nummers zijn drie korte interludes (Prelude, East Flatbush en Ghosts) en twee live in de studio opgenomen improvisaties (Smoke & Mirrors en Fuzz). Juist door het invoegen van deze opvulsels verliest het debuut van TriPod veel van haar overtuigingskracht.
Tijdens het openingsdrieluik, Jerome’s Spotlight, Trip The Light en Dance Of The Kabuki, klinkt de band als een moderne variant van Van Der Graaf Generator. Deze vaak complexe en energieke arrangementen herinneren me echter ook aan Primus of King Crimson ten tijde van “Discipline”. Jammer genoeg is het drietal niet in staat dit niveau vast te houden. Prelude en East Flatbush zijn twee te korte, en dus overbodige, instrumentale intermezzo’s. No Diamond Cries en Buzz zijn gewoon zwakke nummers en Smoke & Mirrors is een improvisatie zonder enige richting.
Bij Conversation Drag haalt de band gelukkig weer haar oude niveau, maar World Of Surprise klinkt mij iets te simplistisch in de oren voor dit progtrio. Ghosts duurt evenals de andere instrumentale stukken te kort om een (goede) indruk achter te laten. De laatste drie nummers zorgen ervoor dat “TriPod” evenwel aan de goede kant van de streep blijft, waarbij het aan Anekdoten herinnerde As The Sun voor mij het absolute hoogtepunt van het album is.
Kortom, met een beetje inventief programmeerwerk valt er best het een en ander te genieten op dit titelloze debuut van TriPod. Zonder dit knip- en plakwerk komt “TriPod” echter maar net boven de grauwe middelmaat uit. Vanwege het veelvuldige en prominente gebruik van allerlei verschillende blaasinstrumenten wil ik overigens eenieder met een allergie voor koper aanraden dit album links te laten liggen… U bent gewaarschuwd!
Frans Schmidt