Deze plaat, die in 1977 onder de groepsnaam New Triumvirat uitkwam (omdat op dat moment niet helemaal duidelijk was wie nu precies eigenaar van de naam Triumvirat was), beschrijft het leven in de Romeinse stad Pompeii tussen de aardbeving van 62 en de vulkaanuitbarstingen van 79 na Christus. De levensvreugde en het optimisme, maar ook de decadentie en spilziekte van de burgers, hoeren en handelaren, de vernietiging en de wederopbouw, de wanhoop en de troost spelen de hoofdrollen.
Oorspronkelijk was het Duitse Triumvirat merkbaar beïnvloed door The Nice en ELP. Tegen de tijd dat de groep toe was aan “Pompeii” had Jürgen Fritz, een klassiek getraind pianist, echter zijn eigen stijl ontwikkeld. Een soort symfonische jazz-pop met een voorliefde voor vingervlugge toetsenpartijen. Ook jazz-drummer Curt Cress, vers uit de jazz-rock formatie Passport, drukte zijn stempel op de muziek. Desondanks waart de geest van Emerson door de puinhopen van Pompeii, vooral in het karakteristieke geluid van Jürgen’s Hammond C3 orgel en zijn Moog synthesizers. Daarnaast maakt de toetsenist dankbaar gebruik van – toen – splinternieuwe instrumenten als de CS-80 en de GX-1 van Yamaha. Een ander spook dat door de opnamen rondwaart is dat van zanger Helmut Köllen, die enige maanden voor de release van de plaat in zijn eigen garage aan uitlaatgassen overleed. Zijn partijen werden onieuw ingezongen door de Engelse zanger Barry Palmer, die in een eerdere editie van Triumvirat had meegedaan aan de lp lp “Old Loves Die Hard” (1976, Harvest/EMI). Zijn stem heeft een veel hoger bereik dan Köllen, wat de klankkleur van de composities gunstig beïnvloed.
Die klanken openen de plaat na de klassiek Duitse “natureingang” van zee en meeuwen, waarna het orgel een thema start dat zich ook op “Tarkus” lekker had thuisgevoeld. Omdat Cress een veel subtielere drummer is dan Carl Palmer blijft de muziek lichtvoetiger dan het logge ELP. Dit eerste nummer, The Earthquake 62 a.d. beschrijft een natuurramp, en dat hoor je er ook aan af. Snel, complex en – zeker in de geremasterde versie – hard.
Nummer 2, Journey Of A Fallen Angel, is een echt liedje, met piano en de prachtige, hoge en heldere stem van Barry Palmer. Alleen in het tussenstuk, een soort stevig contrapunt, zet hij het op een onfortuinlijk krijsen dat gelukkig te kort is om het hele nummer te verpesten. Het nummer eindigt swingend, met groot orkest (22 strijkers en een blazerssectie) en een trompetsolo.
Viva Pompeii is mijn favoriete nummer van de hele plaat, een instrumentaal jazz-fusion nummer met een opzwepend hoog tempo en een virtuoze pianopartij van Fritz. Af en toe doet het me een beetje aan Gino Vannelli denken, maar dat komt ook door de verschrikkelijk mooi klinkende, perfect gestemde drums van Curt Cress.
In The Time Of Your Life…(?) gaat het verhaal verder, het bordeel in de stad is weer geopend, en het leven is zoet, of niet? Dit is een beetje cheesy, door het dameskoortje en het catchy refreintje, in mijn fantasie zie ik een videoclip met een groot show-ballet dat een ouderwetse show-trap af komt dansen. Zoiets. Het ritme doet een beetje denken aan The Man from Manhattan, dat hitje dat Queen met Eddie Howell als zanger had in die tijd. Zoals het vraagteken aan het einde van de titel al aangeeft, is het geluk nog wat onzeker, en de uitbundige zang wordt steeds hysterischer, immers “Tonight could be the last night… of your life”. Einde kant 1.
De tweede kant van de plaat opent met de parabel van The Rich Man And The Carpenter, waarin de klassieke invloeden van Fritz terugkeren. De krachtige zang van Palmer en de rake meppen van Cress maken dit een stevig nummer. In een mooi zacht middenstuk klinkt het dameskoor niet hysterisch, maar lyrisch als sirenen.
Stuk 6 heet Dance On The Vulcano. Hé, daar spitsen zich de oortjes. Met “A Trick Of The Tail” heeft dit stuk echter niets te maken. Het is een kort instrumentaaltje met een heerlijke hammondsolo die de muziek een lekker rauw randje geeft, net op het moment dat je voor het eerst een scheurende gitaar begint te missen. Verder is het stuk de opmaat voor Vesuvius 79 a.d., het nummer waarin de pleuris uitbreekt. Terwijl Cress zijn drumstel aan flarden timmert perst Fritz klanken uit de CS-80 waarvan de ontwerpers niet hadden durven vermoeden dat ze erin zaten. Palmer legt het nog even uit, maar we hadden het eigenlijk al begrepen: de vulkaanuitbarsting die op de hoes al werd aangekondigd is bezig het stadje grondig om te ploegen. In een turbo-uitvoering komen alle thema’s nog eens fijn langs voor wie er nog aan twijfelde of dit echt wel een conceptalbum is. En daar is Tarkus ook weer. Dit is Niacin, maar dan vijfentwintig jaar eerder. Pandemonium. Het orkest geeft de genadeklap.
Na een minuutje zee komt het leven dan toch weer overeind in de ontroerende afsluiter. The Hymn, als single de grootste hit die Triumvirat ooit gehad heeft, en als albumtrack met 7:09 het langste nummer van de plaat, toont vooral de klasse van zanger Barry Palmer. Hoog en zuiver scheert hij boven het orkest en het koor uit in deze hymne voor het leven, bloedsentimenteel en meer James Last dan The Scorpions, als u begrijpt wat ik bedoel, maar dit is dan ook bedoeld als de pleister op de wonde, als de troost na de catastrofe: “Sometimes a melody can heal disease”
Hoewel Triumvirat nog twee platen maakte, was “Pompeii” het laatste symfonische album. Intussen had ook in Duitsland de punk zijn intrede gedaan, en Triumvirat moest met zijn tijd mee, met als resultaat een stel ernstige misbaksels. Natuurlijk is het geen absolute klassieker zoals “Fragile” of “The Lamb…”, maar het is wel een plaat die nog steeds fris klinkt, rijk aan melodieën die je niet snel vergeet, rijk ook aan messcherpe jazz-prog fusion en aan virtuoos vakmanschap. Een belangrijke plaat, op zijn minst voor mij.