Het derde soloalbum van de gitarist van King’s X. Traditiegetrouw blijven de drie mannen van die Texaanse band met hun solo-uitstapjes heel dicht bij wat ze kennen. Al die platen klinken toch weer als King’s X, met een beetje meer of een beetje minder.
In het geval van Ty Tabor komt er een beetje meer zompige blues bij, een beetje Black Crowes. De progressie schuilt daarbij in de bedrieglijk simpele ritmes. Opener Ride heeft bijvoorbeeld een gewone 4-kwart beat, die door de wat scheef invallende gitaren uit zijn verband wordt getrokken. Knap gedaan, evenals als de samenzang. Daarin klinken, geheel volgens de King’s X-wetten, The Beatles weer door. Dat is maar goed ook, want als leadzanger maakt Ty geen indruk. Het rockt wel lekker, trouwens.
Dat geldt eigenlijk voor alle stukken op dit album, dat heel compact klinkt, stevig. In Stalker bijvoorbeeld worden de gitaren een stukje omlaag gestemd en het refrein wordt door een telefoon gebruld. Dat soort kunstjes maken de sfeer wel wat grimmig en daar moet je voor in de stemming zijn.
Gelukkig zorgt Ty voor wat afwisseling, zoals het ritmisch complexe I Know What I’m Missing, dat melancholisch klinkt, maar in het psychedelische tussenstuk klinkt als een zwerm kwaaie bijen. Lekker opzwepend is het verder matige Afraid, met opnieuw een hoofdrol voor drummer St. James, die even strak als inventief kan meppen.
Play klinkt als een redneck Black Sabbath, zo traag is het. Niet heel spannend, overigens, zoals het droevige maar tuttige Beautiful Sky. Wel weer mooi gezongen, maar halverwege de plaat lijkt de recensie al geschreven: Ty heeft met dit album duidelijk niet geprobeerd een aha-ervaring te bewerkstelligen. De nummers zijn wat erg voorspelbaar, netjes en simpel. Alleen dankzij de drums en de samenzang trek ik het laatje van mijn cd-speler niet voortijdig open.
Gek dat er dan ineens een paar uitschieters tussen zitten: She’s A Tree heeft een opvallende zanglijn, een mooie tekst en een pittige hook. Singletje, als je het mij vraagt! Ook Take It Back is een fijne rocker met een mooie melodie en een spannend rifje. Niet bijzonder anders dan de rest, maar wel met meer leven in de rotstuin.
Dan is de koek op; de laatste paar stukken klinken belegen, futloos en nog niet goed genoeg voor een derderangs garagebandje. Afsluiter Pretty Good spant de kroon, een soort Aerosmith schreeuwliedje dat Good noch Pretty is.
Blijft de vraag waarom dit zo nodig uitgebracht moest worden. Konden die paar sterke nummers niet beter op het volgende King’s X album in plaats van tussen dit middelmatige kleingrut? Voor de fans dan maar.
Erik Groeneweg