‘Van der Graaf Generator maakt muziek over Londen’.
Bij het openklappen van de digipak van deze heruitgave van “H To He Who Am The Only One” prijken daar ineens die woorden, afkomstig van een krantenknipsel dat begin 1971 in de Nederlandse pers verscheen, naar aanleiding van het verschijnen van dit derde VDGG-album. Het is de tweede die op het toen prille Charisma label van Tony Stratton-Smith verscheen, waarbij VDGG zich in goed gezelschap van onder andere The Nice, Genesis en Lindisfarne bevond. Met die laatstgenoemde twee bands gaat VDGG ook op tour. Om de muziek te promoten, maar ook het nieuwe label.
Van Van der Graaf Generator verscheen onlangs een lijvige box, getiteld “The Charisma Years 1970-1978”, met daarin acht albums in hun originele mix én nieuwe stereomix, 5.1 surround versies en een hoop bonus materiaal. Van vier albums verschenen ook losse uitgaves, gestoken in 4-panel digipaks: twee cd’s gevuld met de originele en de nieuwe stereo mix, plus een dvd met de 5.1 surround mix. “H To He Who Am The Only One” is de eerste in die reeks van vier ‘losse’ versies en gelijk een album dat voor de geschiedenis van de groep een belangrijk werk is gebleken.
Niet alleen is deze plaat de opstap naar het eerste meesterwerk “Pawn Hearts”, maar ook een die het geluid van de eerste periode van de band heel goed definieert. Het zijn de jaren waarin het viertal Hammill-Evans-Banton-Jackson goed passen in het rijtje Yes, King Crimson (periode “Lizard”) en Genesis, maar die toegankelijkheid smelt samen met de gelaagdheid en het overwegend donkere karakter die in tracks als Killer en Lost goed te horen zijn. De karakteristieke stem en akoestische gitaar van Hammill, het soms bijna panische toetsenwerk van Banton en het diepe saxgeluid van Jackson vliegen soms alle kanten op, balancerend tussen toegankelijkheid en experimenteerdrift – met name in Pioneers over C. Ook bevat de plaat de laatste bijdragen van bassist Nic Potter.
De door Ben Wiseman opgepoetste mastertapes maken dat het oorspronkelijke album nog nooit zo warm heeft geklonken. De eerste versies van Killer en The Emperor in His War Room voegen weinig toe, maar beide BBC-tracks laten horen hoe stevig de groep (in mono!) op de radio destijds klonk, voorafgegaan met een kort interview met Hammill. Stephen W. Tayler verzorgde een nieuwe stereomix, alsook de 5.1 surround versie. Dat zijn extra’s die maar net in de smaak moeten vallen: wie dit album al vijftig jaar kent, weet waar elk nootje zit en hoe elke partij klinkt. Die toch al niet misselijke mix uit 1970 van John Anthony en diens technici John Cable en David Hentschel (ja, die!) is moeilijk te overtreffen en echt nieuwe deuren openen de nieuwe mixen niet, maar Tayler weet wel aan dat warme karakter een lekker zonnetje toe te voegen: de plaat klinkt een stuk helderder. Een aspect dat we bij de andere drie heruitgaven in deze reeks ook nog in meer dan wel mindere mate tegenkomen. Niettemin geldt dit imposante album als een prima instap in de wereld die Van Der Graaf Generator heet.