Wat mij bij Van Der Graaf Generator (VDGG) altijd nog wel het meeste gestoord heeft, is het mystieke aura, het samenzweerderige toontje dat Generatorfans er onderling op na hielden als de relikwieën ter sprake kwamen. Minder langspeelplaten met muziek dan apocriefe geschriften, dat zijn de platen van Peter Hammill en zijn band, niet meer en niet minder. En wie daar niet aan mee wil doen, valt er buiten. Tijdens mijn middelbare schooltijd had ik wel drie vrienden die Hammill aanbeden als de enige ware met een adoratie die niet helemaal gelijke tred hield met hun begrip van zijn werk. Want we begrepen er natuurlijk geen sodemieter van. Dat was nou juist het spannende.Terwijl – ik ben er vast te nuchter voor – ik het zelf vooral erg mooie muziek vond in plaats van een geloof. Lekker om te draaien, goeie liedjes. Maar wie dat in de jaren zeventig hardop durfde te zeggen, kon maar beter een meisje zijn, want VDGG moest je ondergaan, interpreteren, daar moest je over lullen met een hoofd vol paddenstoelen, toch niet drááien?
“H To He, Who Am The Only One” is naar mijn mening het absolute hoogtepunt uit de Van Der Graaf catalogus. Dat komt vooral door House With No Door, dat hemelschreiende nummer over eenzaamheid, Hammill’s diepste hartenkreet tot zijn soloplaat “Over” (“On Tuesday’s she used to do yoga, on Tuesday she went away”). Eenzaamheid is het subtiel onderliggende thema van de plaat, van de eenzame rover op de bodem van de zee in Killer tot het kille isolement van de tiran uit The Emperor In His War Room. Hoe dat thema nou ook weer precies verband hield met de scheikundige formule waar de titel van de plaat naar verwijst (van waterstof naar helium, de hitteopwekkende reactie die het universum zijn belangrijkste energiebron geeft) is vooral interessant voor de ware gelovigen in de Van Der Graaf Gemeente, niet voor mensen die daarnaast ook nog een leven hebben. Nee, snel door naar de muziek!
De muziek is een – nog steeds – bijzondere mengeling van sterke melodieën, fraaie of juist schurende arrangementen, jazz, rock en de later door Roxy Music verpopulariseerde gekte. Vooral de toeters van Jackson en de stem van Hammill (en in mindere mate het wonderorgel van Banton) maken het unieke geluid van VDGG. Die aan Coltrane en Hawkins refererende saxflarden (dat is geen spelen, dat is wurgseks!) over die stuwende thema’s; je snapt helemaal waarom VDGG zo in de marge is verdwenen en tegelijk blijft het zonde dat deze muziek geen groter gehoor vond.
Killer opent de plaat met het bijzonder dreigende thema van sax en orgel en de beangstigende tekst over de haai die in zijn angstaanjagendheid volstrekt alleen is. De zanger herkent veel van die haai in zichzelf en dat is geen prettig gezicht. Stuwende, kwaaie muziek. En dat de band en de drummer nogal ontsporen in het instrumentale tussenstuk is al weer minder erg omdat het zo mooi is allemaal.
House With No Door is geen nummer om te draaien als het leven tegen zit, want dan wil je helemaal aan de kraan. Jammer dat hier het luisterplezier een beetje te lijden heeft onder de mix, vooral de lompe echo op de drums, maar jongens wat is dit een mooi nummer. Zoals de pianobegeleiding om de zanglijn heen speelt, zoals Hammill dit zingt, je kunt mij wegdragen. Sentimenteel? Jazeker! Op het larmoyante af (“Won’t somebody help me?” Ach jongen!), maar dat wordt ruimschoots goedgemaakt door het instrumentale fluit/sax stuk, wat een wereldnummer!
Meestal ben ik na die twee nummers wel weer helemaal klaar, maar ook de rest van de plaat mag er zijn. The Emperor In His War Room heb ik altijd een beetje een slepend stuk gevonden, met die afwisseling van lieflijke fluitdeuntjes en die nijdig gebeten krijspassages. Een beetje te traag en dat thema dat maar doorgaat als een dronken draaimolen, maar het valt me steeds weer op dat het nummer de sfeer van Deep Purple’s Child In Time ademt. Voor het zelfde geld had VDGG elk jaar in de top 5 aller tijden gestaan. De opening van Lost is briljant, die wervelende fluit-, sax- en orgelpartijen en de zang die daarin meegaat of er juist tegenin hangt. Na de brille van Killer en House vind ik Lost altijd weer een verrassing. Vooral het eerste gedeelte is prachtig, terwijl er in het tweede deel een heerlijk stukske jazz voorbij komt, inclusief shuffle-drums. Ook hier moet ik even vloeken in de kerk: wat een smartlap van een tekst! Maar ook: wat een mooi nummer!
Afsluiter en grootste mep Pioneers Over C is Hammill’s poging tot sciencefiction, volgens mij qua thema later dunnetjes overgedaan door Queen (’39). Ook hier weer die eenzaamheid, dit keer van de in de tijd verdwaalde astronauten. Een wat vergezocht verhaaltje over mislukte ruimtevaarders die als geesten in een andere dimensie rondklungelen, maar ook wel een mooie metafoor voor de pioniers die Hammill en zijn mannen op het gebied van de muziek ontegenzeggelijk waren en het succes (of liever het gebrek daaraan) dat ze er mee hadden.
Ja, je kunt er ook wetenschappelijke verhandelingen over houden, met literaire voetnoten en verwijzingen. Da’s fijn voor andere VDGG-aficionado’s, kunnen ze er leuk tegenin gaan (“Haai? Hoe kóm je er bij!”). Maar ik heb één stelling die wel stand zal houden: “H To He” is een wereldplaat, die snel weer verkrijgbaar moet worden.
Erik Groeneweg