Om nog steeds niet opgehelderde redenen is de voorganger van het onderwerp van deze recensie destijds aan de aandacht van ons team ontsnapt. “La Leggenda Della Grande Porta” uit 2010 is namelijk een heerlijk schijfje, gevuld met Italiaanse progmetal waarin diverse invloeden tot een krachtig geheel zijn gesmeed. De muziek op dit album wordt gekenmerkt door een modern ”edgie’ gitaargeluid, ondersteund door een stevige ritmesectie en ingekleurd met vooral piano en strings waarover zanger Titu Vizzuso met de nodige power en dramatiek in zijn moers taal zingt.
Anno 2015 is de bezetting van VIII Strada op gitaar en basgitaar gewijzigd en het geluid verschuift daarmee duidelijk meer in de retro-richting. Daniele Zigliani, de nieuwe gitarist, hanteert een warmer, donkerder geluid en een meer veelzijdige speelwijze dan zijn voorganger waardoor het geluidsbeeld, in combinatie met de overwegend vintage toetsen, meer organisch wordt.
Het scherpe metal geluid is daarmee verdwenen, wat niet wil zeggen dat er niet stevig wordt gemusiceerd. De diversiteit aan invloeden komt nu echter meer aan de oppervlakte.
Alsof het niets voorstelt schakelen de heren naadloos over van een stukje stevig dampende rock naar een lichtvoetig stukje jazz, om vervolgens een vlot deuntje dansmuziek in te zetten. Daarnaast wordt er kwistig met prog en symfonische elementen gestrooid en wordt soms zelfs een vette knipoog naar aartsvader Zappa gemaakt.
Op instrumentaal vlak valt er op dit album erg veel te genieten. Vocaal laat Titu Vizzuso zich hier van zijn meest dramatische, misschien wel theatrale kant horen. Daardoor zijn de zanglijnen wel beduidend minder herkenbaar dan op het eerste album. Bovendien mist deze zanger een aantal nuances in zijn stem om die dramatische benadering volledig tot zijn recht te laten komen.
Alle muziek en teksten voor dit album zijn geschreven door toetsenist Silvano Negrinelli. Het is volgens eigen zeggen een rockopera geworden over een relatie tussen een man en een vrouw en de gebruikelijke problemen die dat met zich meebrengt, vooral als de communicatie tussen beide geliefden afneemt. Binnen het geheel van de opera vormt elk afzonderlijk nummer een autonoom geheel.
De twee langste nummers maken de meest coherente indruk. Luister maar eens naar de mooie opbouw in het nummer Ombre Cinesi dat culmineert in de schitterende gitaarsolo op het eind. Het titelnummer is een klein prog-toneelstuk in zichzelf en van de kortere, soms ietwat fragmentarische nummers is het stevige 1403, Storia In Firenze het meest catchy en daarom waarschijnlijk ook tot single gebombardeerd.
De heren van VIII Strada hebben het muzikale pad, naar nu blijkt, enigszins verlegd van de progmetal naar een kleurrijke vorm van prog. Compositorisch en instrumentaal gezien is dat winst in vergelijking met hun toch al sterke debuut. Als men er in slaagt om de zanglijnen hier nog beter bij aan te laten sluiten kan het volgende album een echte droomplaat worden.
Math Lemmen