Niet is zo veranderlijk als het Noorse White Willow, vertel ik wel eens aan mensen die de band nog niet kennen. Daarbij vertel ik ook vaak dat de band zichzelf nooit vanaf het eerste bestaan een duidelijk rechtlijnige stijl en muzikale visie heeft aangemeten, anders gezegd, soms wat lastig te doorgronden.
Een ieder die de band wel gevolgd heeft kan dat moeilijk ontkennen, hoewel melancholie en neerslachtigheid een lange tijd hoog in het vaandel van de Noren heeft gestaan. Misschien is dat ook de reden waarom deze band nooit een echte roemrijke doorbraak heeft beleefd in de wereld van progressieve rock. Dat komt voor een groot gedeelte ook door de constante en turbulente wisseling in de line-up van de band, want die lijst met verschillende medewerkers is imposant te noemen. Door die personeelswisselingen levert de muziek wel progressiviteit op en dat is natuurlijk een voorwaarde voor een band die vernieuwing hoog in het vaandel heeft staan. Eén ding staat als een paal boven water; de band heeft in zijn levensloop muziek gemaakt die een verbintenis met het Scandinavische Schiereiland voor de hand liggend maakt.
Die laatste zin van de vorige alinea zal u nu doen denken dat er dus wel sprake is van een bepaalde stijl? Ja en nee. Wat mij betreft voer voor een eindeloze discussie, vooral voor de rechtgeaarde fans van het collectief. Met name op de eerste albums zijn er folkloristische, psychedelische en melancholische elementen te horen die je gedachten doen uitwaaien naar Noorwegen, Zweden en Finland, maar vooral op de laatste albums is daar toch ook weer enige afstand van genomen. Maar we hebben het vooral ook over de muzikale aanpak die te vergelijken is met die van Änglagård, Anekdoten en Landberk. Progwereld recensent Christopher Cusack heeft deze stroming ooit in een recensie ‘scandiprog’ genoemd. Wat betreft het presenteren van sfeer in welke vorm dan ook hoort White Willow dan ook in dat rijtje thuis.
Na een tussenpauze van maar liefst zes jaar betreffende het uitbrengen van een regulier album heeft de band wederom een personeelswisseling meegemaakt in de vorm van een nieuwe zangeres: Venke Knutson. Hoe kan het ook anders hoor ik u denken. Ook is de band weer terug bij het label waar ze de eerste vijf albums hebben uitgebracht, The Laser’s Edge, nadat ze album nr. 6 (“Terminal Twilight”) hebben uitgebracht op het Termo Records label. Het zevende album kenmerkt zich gelijk bij de eerste beluistering wederom door het gebruik van een hele batterij aan toetsen, gespeeld door de mastermind binnen de band, Jacob Holm-Lupo. Hij is nog steeds de aanjager binnen de band en de enige die sinds het bestaan van de band is overgebleven.
Eenvoud is het juiste woord om het begin van het album te markeren. De stijl van titeltrack Future Hopes en opvolgende track Silver & Gold is wellicht een beetje te omschrijven als ‘lazy sunday afternoon muziek’, vooral ook door het pure geluid van zangeres Venke Knutson. Haar kennen we nog van The Opium Cartel, het side project van Jacob Holm-Lupo. Zij bevindt zich zangtechnisch in hetzelfde spectrum als haar voorgangsters binnen White Willow: Sylvia Erichsen en Trude Eidtang. Hoewel de muziek enigszins optimistisch klinkt, zijn de gezongen teksten van Knutson allesbehalve vrolijk, geheel in traditie van de band. Toch kan je spreken van een wat zwak begin van het album, zoals Maarten Goossensen ook al concludeerde over het begin van “Terminal Twilight”.
Het begint wat meer turbulent en donkerder te worden in de elf minuten durende track In Dim Days. Hier pakken de toetsenisten Jacob Holm-Lupo en Lars Fredrik Froislie weer vertrouwd uit met een waar toetsenarsenaal bestaande uit de Yamaha CS80, Mellotron, Hammond en Wurlitzer. De sequel in de melodie is heerlijk verslavend en ook het fluitspel van Ketil Vestrum Einarsen klinkt op het einde heerlijk melancholisch.
Where There Was Sea There Is Abyss is qua deprimerende aanpak weer te vergelijken met het rijke verleden van White Willow. Een mooi, mysterieus en instrumentaal samenspel van Mellotron, synthesizers en gitaar, waar de duisternis van afspat. Het begin van A Scarred View geeft een stuk muziek waar Ad Visser tijdens het maken van “Brainsessions” waarschijnlijk graag gebruik van had gemaakt. Als je niet oppast, zink je in een innerlijk weltevreden weg. Die mindfullness wordt na een tijdje toch opgevolgd door wat meer inhoud in de muziek, waarin de vakmanschap van dit gezelschap naar boven komt. Liefhebbers van de jaren zeventig toetsen prog komen ruimschoots aan bod. Toetsenisten Lars Fredrik Froislie en Jacob Holm-Lupo bevechten elkaar hier om de meeste aandacht. Heerlijk. Maar ook drummer Matthias Olsson trakteert ons op degelijk, maar vooral gevarieerd drumwerk.
De bonustracks Animal Magnetism en Damnation Valley zijn zeker geen allegaartjes, de bijzondere sfeer van vooral Animal Magnetism gaat verder dan een doorsnee nummer. Er wordt een donkere sfeer gecreëerd door middel van gitaren, aangevuld met mini moog, arp solina en modular moog. U heeft het al vaker gelezen in deze recensie, de band maakt optimaal gebruik van het rijke palet aan toetseninstrumenten. Het nummer straalt symboliek uit en doet groots en dreigend aan. Ook het oosters klinkende klarinetspel van gastmuzikant David Krakauer in het nummer is intrigerend te noemen. Ondanks de prachtige klanken verzaakt de band het nummer wel bindend te maken en op één of andere manier nodigt de track zich niet uit tot eindeloze herhaling. Damnation Valley heeft datzelfde euvel; hoewel het nummer het album rustgevend en optimistisch afsluit, zou het beter presteren als interlude op een conceptalbum.
De productie van het album is in mijn ogen een behoorlijke. De gelaagdheid van de muziek door de mix van Christian Engfelt komt in optimale vorm naar boven en de mastering van Bob Katz is zoals we gewend zijn bijzonder goed. Vooral de rust en eenvoud in het begin van de cd is wat mij betreft het voorbeeld van vakmanschap is meesterschap, nergens heerst een gevoel van onrust.
Al met al ben ik er bang voor dat de fans van het eerste uur met dit album niet heel veel opschieten. White Willow is in het verleden al eerder toegankelijk geworden in de zin van het woord, maar wees gerust; zo toegankelijk en poppy ten tijde van “Signal To Noise” is dit album beslist niet geworden. Desondanks is de inventiviteit ten tijde van de eerste albums niet echt teruggekomen en zijn de folky elementen bijna volledig afgeschud. Wel is er weer een samensmelting van luchtige en zware donkere elementen te vinden. Waarschijnlijk zal ook dit album weer niet zorgen voor de definitieve doorbraak bij een groter progpubliek. Daar is de essentie van de muziek toch weer te ingewikkeld voor. Een vermakelijk album? Ja. Zeker voor de toetsenliefhebbers onder ons kan de plaat zo maar eindigen in menig eindejaar lijstje.