Een vleugje chaos is ook binnen muziek belangrijk. Niets is saaier dan een compositie waar elk haartje op de juiste plek valt. Zulk soort overmatige ordelijkheid zie je vaak bij perfectionistische muzikanten die te veel in de details opgaan. Dat het ontwijken van deze valkuil een fenomenale plaat kan opleveren, bewijzen Wingfield, Reuter, Stavi en Sirkis!
De muziek van dit samenwerkingsverband heeft wat weg van King Crimson. Sterker nog, op verschillende manieren is deze muziek vergelijkbaar. Ten eerste heb je het vileine, soms welhaast krijsende gitaarspel dat niet zelden aan Robert Fripp doet denken. Ten tweede brengen de in elkaar hakende gitaarmelodieën een album als “Discipline” in het geheugen. Ten derde zorgt de prachtige afwisseling tussen de harde en zachte passages voor veel dynamiek en ten slotte maken deze heren ook slim gebruik van georganiseerde chaos. Dit samenwerkingsverband gaat in dit laatste aspect zelfs nog een stukje verder dan King Crimson. Eigenlijk ken ik verder alleen free-jazz die eenzelfde soort overweldigend gevoel weet te creëren. Die associatie is ook bepaald niet gek, aangezien de band werkelijk elke noot heeft geïmproviseerd. Dat het desondanks niet overduidelijk is dat deze muziek niet gecomponeerd is, mag als een groot compliment worden opgevat. De interactie tussen de heren is welhaast telepathisch.
Rush is misschien wel gelijk het heftigste nummer van dit album. De openingstonen introduceren een naargeestige sfeer. Dit is precies de juiste grond om een woud aan woelige gitaartonen op te zetten. De opbouw die na verloop van tijd wordt ingezet, is dan ook werkelijk zenuwslopend. De ene na de andere notenaanval wordt ingezet en als luisteraar zoek je angstvallig naar een handvat om niet geheel in de muziek te verdrinken. Gelukkig biedt de strakke baslijn wat houvast. Het einde is dan bovendien ook erg slim. De muziek hint naar een climax, maar die wordt de luisteraar niet gegund. Wat bovendien opvalt, is dat deze band ongemak niet schuwt. Ik doel dan op de heftige passages die lang worden doorgetrokken, maar ook op het gebruik van sommige tonen die op zichzelf wat zeurderig zijn, maar in het geheel juist goed passen. De muziek is hierdoor ronduit nagelbijtend en die spanning zet zich tevens door in de rustige momenten van deze plaat. De toon is met deze ontzettend spannende compositie dan ook gelijk goed gezet.
Ook de andere nummers laten geen steken vallen. Zo valt Silver op door de draaiende, hypnotiserende ritmes die je ook vaak bij minimalistische muziek terughoort. Hier wordt echter geen bedwelmend effect beoogd. Nee, deze compositie slaat om zich heen als een heuse wervelwind. De prachtige gitaarsolo mag als het griezelig mooie oog van deze orkaan worden gezien. Het einde van Taresque is daarnaast opvallend omdat de heren een heerlijke donkere soundscape creëren, waarmee ze laten zien dat een spannende conclusie niet per se een enorme knal hoeft te zijn. Het is bovendien een mooie opmaat naar het welhaast funky basspel van albumafsluiter Bona Nit Seňor Rovira. Een nummer dat op sommige momenten zo hard uit de boxen knalt, dat je als luisteraar even verbluft achterblijft. Na zes minuten bouwt deze compositie zorgvuldig de spanning af. Een mooie manier om dit album af te sluiten.
De muziek steekt kortom erg goed in elkaar. Het enige kritiekpunt wat ik me kan indenken, is dat “The Stone House” op den duur erg vermoeiend wordt. Hoewel de heren hier en daar wel wat gas terugnemen, is de chaos nooit ver weg. Deze compromisloze houding zal sommigen zeker tegenstaan.
Dit album verdient desalniettemin het predicaat ‘meesterwerk’. Het geluid van deze vier heren is hectisch en heftig, maar daardoor ook bijzonder spannend. De muziek op deze plaat valt welhaast evenzeer onder free-jazz als onder progrock. Dit album schudt je compleet door elkaar, maar ik ken maar weinig muziek die meer indruk maakt.