Het is hier al vaker besproken: dat steeds meer bands het theater in trekken is op zichzelf geen wonderlijk fenomeen. Terwijl het aantal serieuze popzalen in Nederland nog steeds schaarser wordt, staan er in ons land tientallen, zo niet honderden theaters waar een band gerieflijk uit de voeten kan, mooi licht en bijzonder goed geluid kan verzorgen en door de fans ook echt kan worden gehoord. Een win-win situatie die voor alle partijen werkt. Er zit echter ook een andere kant aan deze ontwikkeling die wellicht onderbelicht is gebleven, maar die door de nieuwe plaat van Within Temptation fraai geïllustreerd wordt.
Het mooie van Within Temptation vind ik persoonlijk die muur van kabaal en de manier waarop zangeres Den Adel zich daarin staande houdt. Dat heeft iets heldhaftigs dat mooi samenvalt met de sturm en drang die de voormalige metalheads in hun muziek weten te leggen. Stand My Ground, inderdaad.
In het theater, in een akoestische setting, blijft daarvan weinig over. De muur van geluid heeft plaatsgemaakt voor een warme deken van synthesizers en de naam zegt het al: akoestische instrumenten. Vooral mooi vioolspel en een vleugel bepalen de toon van de muziek. Daarmee verdwijnt het Gotische in de band totaal naar de achtergrond, om plaats te maken voor Keltische invloeden die de band naar eigen zeggen bewust over het voetlicht wilde brengen. Dat de band daarmee de grenzen van de muzak benadert en verdacht veel op Clannad begint te lijken, is kennelijk een risico dat men graag loopt.
De hemelbestormende rock maakt dus plaats voor een soort faux-folk die me in het gunstigste geval aan All About Eve doet denken, maar op andere momenten toch – en het spijt me heel erg – in gedachten naar Volendam brengt. In de afgelopen jaren heeft de band zijn metalroots steeds meer achter zich gelaten. Als je een stuk als Pale vergelijkt met de versie op het studioalbum, moet je constateren dat deze ontwikkeling er aan zat te komen, maar toch is die logische stap wel even slikken.
De heldhaftigheid van Sharon den Adel maakt plaats voor iets tuttigs. Daarbij valt ineens op dat haar geluid bij vlagen wat dunnetjes is, een karakteristiek die in de wervelwind die de band op volle kracht is niet opvalt en zelfs niet gek is. Hier, in deze theatersetting is ze nog meer dan anders het absolute middelpunt en dat blijft (in elk geval zonder de filmbeelden) geen heel concert lang even boeiend. Verstandig dus dat er een paar gasten op visite komen, zelfs als dat vertrouwde gezichten zijn. Het duet met Anneke van Giersbergen in Somewhere is in elk geval één van de hoogtepunten van dit album.
Want, en het wordt hoog tijd om dat op te schrijven, ondanks bovenstaande kritiek telt dit album wel degelijk veel hoogtepunten. Wie even vergeet hoe stevig The Cross had moeten klinken, moet constateren dat er ook zonder scheurende gitaren een mooi liedje overblijft dat de band smaakvol ten gehore brengt. Wie smult van Iona vindt hier ook vast iets van zijn gading. De plaat klinkt echt heel erg goed, nog een argument om niet te lang te wachten met het uitbrengen van een met 5.1 uitgeruste dvd. Met dit album maakt de band kans op een nog grotere cross-over dan met de hits van afgelopen jaren al gebeurde: dit is een gepolijst, rijk en gelaagd geluid van een bijzonder grote en internationale band. Ook de single die van dit album is getrokken, Utopia, een duet met zanger Chris Jones, is een mooi en duur klinkend stuk (het is een beetje een toetje van het album, want live is het natuurlijk niet).
Tegelijk moet ik vaststellen dat in deze arrangementen de nummers allemaal een beetje op elkaar gaan lijken. Er ontstaat een soort bravigheid die haar dieptepunt betreft in het walsje dat overblijft van All I Need. Mooi, maar ook een beetje leeg. Smaakvol, maar daarmee te keurig. Het gevaar, dat de band in zijn vormgeving en uiterlijk nog steeds een beetje uitstraalt, is met deze plaat definitief geweken. Ik vind dat jammer. Op mijn iPod gaat Utopia over in The Howling van “The Heart Of Everything” en dat contrast doet even pijn.
“Would you mind if I hurt you?” Was het maar waar.
Erik Groeneweg