Eind jaren zestig leken heel wat groepen gebeten door een experimenteel virus en begonnen onder andere de mogelijkheden van een symfonisch orkest te exploreren. Bekende voorbeelden waren The Nice, The Moody Blues en Deep Purple, die als eerste met dit redelijk succesvolle concept op de proppen kwamen. Ook in het Yes huishouden werd deze mix (rock & klassiek) grondig bestudeerd en reeds in een pril beginstadium werd deze optie geconcretiseerd op het tweede album van de band, “Time And A Word”.
Zowel op compositorisch als op geluidstechnisch vlak probeerde de band zich op alle mogelijke vlakken te profileren. Ongetwijfeld een bijzonder leerzame ervaring, essentieel zelfs voor de verdere ontwikkeling van de groep maar het gehele resultaat in acht genomen, een redelijk ongelukkige beslissing.
Vooreerst slaagde de producer er allesbehalve in om band en orkest als een organische eenheid te laten samensmelten. Vele passages klonken als een kakofonie van geluiden, die de irritatiegrens herhaaldelijk opzochten. De balans tussen orkest en de overige instrumenten was quasi nergens te bespeuren en ook qua songmateriaal was de band duidelijk nog niet klaar voor het grote werk, getuige daarvan de aanwezigheid van twee covers op dit album. De meeste nummers misten cohesie en leken doorgaans op een samenraapsel van ideeën en probeersels, wat zich dan weer uitte in haakse en allesbehalve vlotte overgangen. Het kundig verweven van diverse thema’s zat toen nog in een embryonaal stadium, zoveel was duidelijk.
Dat Yes evenwel over een enorm groeipotentieel beschikte, was evident. De aanzet tot latere meesterwerken was gegeven, de rest zou een kwestie van tijd blijken. Met name de twee songs zonder orkest waren bijzonder te pruimen: het vrolijke, poppy Sweet Dreams en het energieke, bonkende Astral Traveller, een kolfje naar de hand van de dan al prominent aanwezige basgitarist Chris Squire. Vooral in dat laatstgenoemde nummer lag de kiem voor wat nog komen ging: sterke instrumentale partijen, strak gespeeld, ritmisch ingenieus en niet te vergeten die heerlijke riffs van Peter Banks, de gitarist die zijn afwijzende houding ten overstaan van het algehele concept nadien zou bekopen. Ach, de man had eigenlijk wel gelijk en ten bewijze daarvan volstond één luisterbeurt van het afsluitende Time And A Word: een song die absoluut geen orkestrale bewerking behoefde maar naar het einde toe wegzonk in een poel van tranen, euh, violen en blazers. Ook de indrukwekkende, soms zelfs swingende orgelpartijen van Tony Kaye bleven amper overeind in de onoverzichtelijke geluidsbrij die Then bijvoorbeeld deed vastlopen. Ook de rol van Bruford was overwegend bescheiden en buiten enkele flitsende acties was er van zijn kant maar weinig te beleven.
Vanuit evolutionair standpunt is “Time And A Word” nog steeds een erg interessant album. Het aangaan van sonore uitdagingen was een begrijpelijke doch wat ongelukkige keuze, zeker voor een band die pas begonnen was en nog niet bij machte bleek om haar te prille geluid in een klassieke formule te (laten) gieten. De toenmalige producer zou overigens snel de laan uitgestuurd en vervangen worden door Eddie Offord, die op “Time And A Word” voor het eerst zijn opwachting maakte. Ook qua songs (meestal van de hand van Anderson) viel er nog een hoop sleutelwerk te verrichten, maar ook dat leek niet meer dan logisch. De groep was zich in een hels tempo aan het vormen en de eerste vage contouren waren op “Time And A Word” al duidelijk zichtbaar. Pas wanneer de vervanger van Peter Banks, Steve Howe, zich aandient en iets later ook Rick Wakeman Tony Kaye komt remplaceren, gaat de carrière van Yes pas goed van start. Maar dit album toonde toch, zij het in beperkte mate, dat de groep heel wat mogelijkheden bezat die enkel nog verder uitgediept en aangescherpt dienden te worden, iets wat even later daadwerkelijk zou blijken.
Piet Michem