Jiskefet zou dit een ‘wiedergutmachungsschnitzel’ hebben genoemd.
Eind jaren ’80 bestond de Yes-wereld uit twee kampen. Aan de ene kant had je de vier giganten Jon Anderson, Bill Bruford, Rick Wakeman en Steve Howe die in 1989 met de prachtige cd “ABWH” waren gekomen, welke overigens wegens allerlei juridisch gehakketak niet onder de naam ‘Yes’ mocht verschijnen. Daartegenover stond het kamp van Trevor Rabin, Chris Squire, Tony Kaye, Alan White en wederom mister Yes himself, Jon Anderson. Van dit vijftal was in 1987 het album “Big Generator” verschenen, een album dat tevergeefs aansluiting probeerde te vinden bij het artistiek en commercieel zeer geslaagde “90125”.
Toen Jon Anderson in Los Angelos moest zijn om de zangpartijen voor het komende tweede ABWH-album op te nemen, belde hij toevallig Trevor Rabin op die hem zijn nieuwste nummers liet horen waar hij op dat moment samen met Chris Squire, Tony Kaye en Alan White mee bezig was. Het zaadje voor deze “Union”-cd was geplant. Anderson besloot de Rabin-nummers in te zingen, Squire voegde achtergrondzang toe aan het ABWH-werk en er kwam in 1991 een album dat beide kampen bij elkaar zou brengen, tenminste voor even.
De schijf bereikte in Groot-Brittannië de zevende plaats en in de V.S de vijftiende. Tijdens de wereldtoer die de inmiddels met goud bekroonde plaat begeleidde, stonden de acht druktemakers ‘gebroederlijk’ naast elkaar op een almaar ronddraaiend podium. Het was om tureluurs van te worden, vooral omdat Howe en Rabin, die zacht gezegd elkaars bloed wel konden drinken, er een wedstrijdje gitaarspelen van maakten.
Op “Union” doen beide heren ieder hun eigen ding, gescheiden door de Atlantische Oceaan. Met name Howe laat horen dat het in tien nummers verspreid op de cd staande ABWH-gedeelte van de schnitzel goed doorbakken is. De stelling dat “Union” beter nooit had kunnen verschijnen kan gemakkelijk geponeerd worden, want ons is een fraai tweede ABWH album onthouden.
“Union” gaat daverend van start met I Would Have Waited Forever en Shock To The System, die tevens de hoogtepunten van het album blijken te zijn. Voor de baspartijen hebben de heren Anderson, Bruford, Wakeman en Howe wederom een beroep gedaan op de alom gerespecteerde Tony Levin en daar zal een ieder met groot plezier naar luisteren, vooral de Chris Squire-fan. Rick Wakeman, die deze cd liever omgedoopt ziet tot “Onion” komt in I Would Have Waited Forever met vol orgelspel. Desalniettemin heeft producer Jonathan Elias de gitaar laten prevaleren, maar gezien het blakende enthousiasme waarmee Howe zijn riffs wereldkundig heeft gemaakt is dat begrijpelijk. Elias, die zelf ook muzikant is en extra toetsen aan het album heeft toegevoegd, heeft inmiddels zelf ook een aantal cd’s gemaakt die evenals deze ABWH-nummers een organische vibe hebben. De soepele rock van Shock To The System is daar een mooi voorbeeld van, vooral hoe er ineens ruimte is voor de hemelse combinatie van akoestische gitaar met de engelenstem van Anderson en heerlijk toetsen gezweef. Hierna zakt het album helaas in als een plumpudding. Steve Howe komt met het op akoestische gitaar gespeelde Masquerade, een futloos niemendalletje.
De nummers van de Rabin-kant zijn met al hun pretenties zo mogelijk nog minder en geven met hun stadionrock-achtige allure een beetje een vieze smaak aan het geheel. Deze vier composities, nou ja, drie van de vier, komen niet echt geïnspireerd over en klinken met hun typische jaren ’80 productie onder de norm die de gemiddelde Yes-fan zich mag stellen. Ze zorgen voor een wisselvalligheid, voor een onverenigbaarheid aan stijlen die niet valt af te doen met de kreet ‘lekker afwisselend’.
Een nummer als Lift Me Up heeft bombastisch gebeuk van de drums, groot gitaarspel en breedvoerige samenzang. Zo is Saving My Heart met z’n flauwe reggae pop een draak van een nummer, waar je er geen twee van wilt horen, vooral omdat het zo’n idioot ‘alles is voor Bassie’- melodietje bevat. Miracle Of Life is wel een aardige track temeer daar de uitvoering ervan zeer genietbaar is en als je van de Bryan Adams-achtige stem van Trevor Rabin houdt helemaal. Toch blijft het ook steken in de categorie der goede deuntjes en mist ook dit nummer de diepgang die het materiaal van ABWH onmiskenbaar heeft. Luister maar eens naar Without Hope You Cannot Start The Day of Silent Talking en je begrijpt na vijf seconden al wat ik bedoel. The More we Live – Let Go is het enige nummer van de Rabin-kant dat goed past tussen de rest, maar dat zal ongetwijfeld liggen aan de sfeervolle productie van Eddy Offord en Billy Sherwood. Het is overigens jammer dat Sherwood zijn warmte niet wat vaker op dit album heeft doen laten gelden.
Hierna is het alleen nog maar ABWH dat de klok slaat. De zes nummers die dan de ronde doen geven het album een samenhang waar het tot dan toe eigenlijk nog aan ontbroken heeft, ondanks de grote variatie tussen de ambiënte nummers Angkor Wat en Take The Water To The Mountain enerzijds en de geraffineerde rockers Dangerous en Holding On anderzijds. De keuze om het sferische Angkor Wat gewoon te laten duren en het niet te verknippen tot een intro of tussenstukje heeft goed uitgepakt. Dit als bonustrack op de cd geplaatste mysterieuze nummer lijkt elk moment te zullen ontaarden in ‘majestueusiteit’, maar verrassenderwijs komt er een vrouwenstem die een Cambodjaans gedichtje voordraagt. Dit nummer is vernoemd naar de trots van Cambodja, het immense tempelcomplex Angkor Wat. Je ziet er als het ware de monniken in hun oranje pij zo rond schuifelen. De harde riffs van Dangerous blazen deze serene nachtkaars echter genadeloos uit. Het is een goede zet geweest om Chris Squire mee te laten zingen op een aantal AWBH-tracks. Hierdoor klinkt, op de bas na dan, de klassieke Yes-bezetting van de albums “Fragile” en “Close To The Edge” weer. Nu mag “Union” beslist niet in één adem genoemd worden met deze klassiekers, maar het aanhoren van de karakteristieke samenzang in Dangerous is toch dikke kick hoor.
Het laatste nummer is Give & Take dat vreemd genoeg niet op de Amerikaanse versie staat. Daar zullen de Yanks niet blij mee zijn, want dit vlotte nummer vormt een leuke afronding van het geheel met z’n aansprekende gitaarloopjes en pakkende melodie. Het is leuk om Anderson geestdriftig ’talk, talk, talk’ te horen zingen in de wetenschap dat een paar jaar later Yes, tenminste het Rabin-kamp, een goede cd met die titel zou maken.
Dick van der Heijde