Vooraleer ik hier mijn gedetailleerde bevindingen over deze schijf en plein public wereldkundig ga maken, wil ik met genoegen even van de mogelijkheid gebruik maken om ietwat uit wijden over een oud, veelzijdig instrument; de draailier. Muziekliefhebbers die al bekend zijn met het opmerkelijke mechanisme en de schier oneindige mogelijkheden van dit bijzondere instrument kunnen dan ook, hoogst uitzonderlijk, de komende twee alinea’s met recht en reden overslaan.
Welnu, de draailier is een soort gemechaniseerde viool, waarbij de strijkstok is vervangen door een houten wiel dat door middel van een zwengel kan worden rondgedraaid. Dit met een klein beetje hars bestreken wiel (bevestigd in een klankkast) strijkt vervolgens de snaren aan, die daardoor, evenals bij een viool, geluid produceren. De draailier is derhalve een gestreken snaarinstrument, waarbij sommige snaren (twee tot vier van het type bourdon) constant dezelfde toon geven waardoor het geluid wel eens aan dat van een doedelzak doet denken. Door schoksgewijs aan de slinger te draaien, brengt men echter de zogenaamde trompetkam (een klein houten blokje onder één van de snaren) in beweging en kan de bespeler bijgevolg, door de trillengte van deze snaren te verkorten, allerlei accenten aanbrengen in een melodie. Hierdoor is een draailier in feite een keyboard avant la lettre. Men kan er immers een melodie op spelen en deze vervolgens desgewenst begeleiden met een akkoordsectie (de bourdons) en / of een ritmesectie (de trompetkam).
Draailieren (Engels: hurdy gurdy) kennen we eigenlijk al sinds de Middeleeuwen en zijn vooral in Frankrijk (vielle a roue) en Hongarije (tekero) nog altijd een buitengewoon geliefd en derhalve veelgebruikt instrument in de folkmuziek. Bovendien wordt dit antiquarische, doch buitengewoon veelzijdige instrument ook (ver) buiten dit muziekgenre gewaardeerd en toegepast. Weliswaar niet in dezelfde mate, maar wat te denken van namen als Metallica, Robert Plant en Jimmy Page, The Pogues, Sixteen Horsepower, The Tea Party of Richard Thompson? Ook in ons aller favoriete genre maakt de hurdy gurdy wel eens zijn opwachting en het hier besproken debuut van de band Zaar is daar een meer dan treffend voorbeeld van.
Deze uit Bordeaux afkomstige band is eigenlijk het nieuwe project van de twee broers Michael en Yan Hazera. Dit tweetal is mogelijkerwijs bekend van het eveneens Franse Sotos, een kwintet dat helaas niet meer dan twee albums op zijn naam heeft staan. Het titelloos debuut uit 1999 op Gazul en het meer dan voortreffelijke “Platypus” uit 2002 op Cuneiform bevatten instrumentale, dikwijls avontuurlijke avant-prog in de stijl van King Crimson, Magma, Nebelnest, Present en Univers Zero. Nadat de band even later een stille dood sterft, richten de twee broers in oktober 2004 samen met Roman Baudoin en Roman Colautti Zaar op. Ook deze twee heren zijn geen volslagen onbekenden, omdat ze respectievelijk onder de toch wel eigenaardige namen Cosia en Pairbon al enige tijd bij het Franse folkgezelschap La Familha Artas onderdak hebben gevonden.
Zaar’s debuutalbum telt negen fonkelnieuwe composities, waarvan er twee griezelig dicht tegen de twintig minuten grenzen. Toch weet de band de aandacht van de luisteraar vrijwel onafgebroken op peil te houden door middel van allerhande excentrieke arrangementen, complexe instrumentaties en wonderbaarlijke toonzettingen. De manier waarop het viertal dit alles echter doet samensmelten tot één boeiend geheel getuigt evenwel onmiskenbaar van enige inventiviteit en intelligentie. Deze twee langgerekte stukken worden om hun beurt omringd door een zevental aanmerkelijk kortere nummers, variërend in lengte van nog geen één minuut tot ruim vier minuten. Deze tussenstukken kunnen tot op zekere hoogte gezien worden als een soort van tegenwicht voor al dit compositorisch geweld. Toch zou ik deze nummers, door ze op deze manier af te doen, beslist tekort doen. Vanwege hun gelimiteerde speellengte vertonen ze immers een veel grotere inhoudelijke relevantie, zodat deze nummers nagenoeg nergens kunnen verzanden in een buitensporige bende. Desalniettemin ben ik evenwel van mening dat slechts enkel bij de twee lange stukken Zaar’s wezenlijke potentieel zich werkelijk in al zijn glorie openbaart.
Ondanks het reeds gemelde numerieke evenwicht kan ik Zaar – wellicht tegen alle verwachtingen in – evenwel met geen mogelijkheid als een volmaakt, muzikaal huwelijk op basis van gelijkheid tussen La Familha Artas en Sotos zien. Daarvoor helt de muziek op dit titelloos debuut mijns inziens namelijk te veel richting de laatstgenoemde over. Niet dat ik daar enigszins droevig om ben, want nu komt het ongetwijfeld heel wat meer in mijn straatje te liggen. Evenals Sotos toont dit nieuwe kwartet immers een duidelijke voorliefde voor donkere, veelvuldig dissonante melodielijnen in de trant van Univers Zero en laveert het nagenoeg onafgebroken tussen intense, dikwijls agressieve hevigheid en huiveringwekkende, van een flinke dosis spanning bezwangerende kalmte. Verder kan het viertal op fenomenale wijze allerlei elementen uit avant-garde, folk, jazz, kamerrock, klassiek, (post)rock en progressieve rock door elkaar husselen tot een zinderend en toch smaakvol mengsel.
Ofschoon de band zeker en vast een stel stijlelementen van Sotos heeft overgenomen, kan ik Zaar pertinent geen voortzetting van die band noemen. Het sprankelende, voortstuwende drumwerk van Michael Hazera ten spijt wordt de hoofdrol op dit gelijknamige debuut namelijk zonder enige twijfel opgeëist door de draailier van Roman Baudoin. Door middel van allerhande, ingenieuze (elektrische) effecten weet hij namelijk een ongekende verscheidenheid aan klanken – bij benadering variërend van cello, doedelzak, orgel tot viool – uit zijn eeuwenoude instrument te toveren. Hierdoor krijgen de muziekcomposities toch iets unieks en ontegenzeglijk iets verfrissends. Ik vind het namelijk een behoorlijk uitzonderlijke belevenis om steeds weer te horen hoe het viertal King Crimson-achtige polyritmiek ogenschijnlijk moeiteloos aan het geluid van een dolgedraaide draailier weet te koppelen. Via deze benadering weet Zaar het bovengenoemd allegaartje van muziekstijlen van een eigen kleur te voorzien en dus, misschien nog belangrijker, het eindproduct een geheel eigen draai te geven.
Een beslist niet te onderschatten taak hierbij is weggelegd voor geluidstovenaar par excellence Bob Drake, onder meer bekend van zijn overeenkomstige, meer dan uitstekende werk voor 5uu’s, Blast, Hamster Theatre, Miriodor, Nebelnest, Slapp Happy, Sotos, Thinking Plague en U Totem, die het debuutalbum heeft opgenomen en gemixt. Zijn transparante, buitengewoon ruimtelijke productie zorgt er immers voor dat nagenoeg elk instrument letterlijk voldoende speelruimte krijgt, zodat de luisteraar elke nuance duidelijk en kristalhelder kan waarnemen. Niettegenstaande de duidelijke meerwaarde van deze open en gedetailleerde productie, lijdt de plaat echter af en toe wel lichtelijk onder deze ietwat te droge, steriele productie.
Ondanks dat ik de twee albums van Sotos resoluut boven dit debuut verkies, heeft Zaar mij zonder meer aangenaam verrast met deze zinderende hoeveelheid avant-prog. Dat de band daarbij op zijn gelijknamige debuut een exotisch instrument uit vervlogen tijden op buitengewoon vernuftige wijze in de muziek weet te interpoleren, doet mij terdege realiseren dat dit een kwartet is met meer dan alleen hoopgevende vooruitzichten. De muziek, waarbij de antieke draailier evident een prominente plaats inneemt, zal de liefhebber in zijn zoektocht naar nieuwe, avontuurlijke muziek met een twist immers vrijwel zeker kunnen behagen. En bijgevolg dan ook: Sotos is dood, lang leve Zaar!
Frans Schmidt