Zuid-Amerika of de terugkeer naar het ochtendgloren. Zeg nu zelf, dat is toch een van de mooiere albumtitels. Het is de naam van Zuid-Amerika’s eerste verhalende rockopera en tevens de definitieve doorbraak van Arco Iris in Argentinië. Het gaat hier om een dubbelelpee met een indrukwekkende lengte van bijna 100 minuten met maar liefst 26 titels. Voor liefhebbers van The Flower Kings vast geen probleem.
Het album verhaalt over een mythische jongeman genaamd Nahuel, die door de hogere machten verzocht wordt om het continent rond te reizen met verschillende kompanen en zodoende verschillende avonturen beleeft. Om iets mee te krijgen van het concept kun je de tracklist uit deze recensie plakken en online laten vertalen. Doe je dit niet, dan doet dat overigens weinig af aan de luisterervaring, want de beeldende zeggingskracht van de muziek is ook zelfstandig zeer goed te genieten. Het gehele album is overigens ook als YouTube-afspeellijst te vinden in goede kwaliteit.
Arco Iris had twee jaar eerder zijn inslag gevonden op het charmante, maar tevens rommelige debuut met een mix van folk, psychedelische rock, tango-invloeden en spiritueel randje. Op “Sudamérica” voegt de groep daar jazz, rock en symfonische prog aan toe. Ook was de interesse in de folkloristische muziek van het Andesgebergte duidelijk hoorbaar geworden. Met een breed assortiment historische en moderne instrumenten weet de band een ongekend gevarieerd klankbad voor te schotelen. In die zin is de veelzijdige opener Obertura een perfect startschot.
Eind jaren zestig en begin jaren zeventig was er in Argentinië een periode van relatief grote artistieke vrijheid en naar aanleiding van dit hitalbum ging de kurk definitief van de fles. In de Netflix documentaire over de rockgeschiedenis van Zuid-Amerika, Rompan Todo, verklaart de sympathieke Gustavo Santaolalla dat de band met zijn muziek zowel de folkliefhebbers als de rockfans bediende en zo een breed publiek kreeg.
Alle nummers bespreken van zo’n omvangrijk werk is niet mogelijk, maar een aantal liedjes wil ik toch even doornemen. La canción de Nahuel klinkt een beetje als een uitgeklede versie van Starless van King Crimson, al werd deze titel toch echt twee jaar eerder opgenomen. De vettige gitaar lead en de melancholische stemming voelen meteen bekend. Bij Tema del Maestro beland je haast tussen de rustigere melodische stukken van “The Snow Goose”. Epílogo: Salvense ya is slechts een van de vele heerlijke dromerige psychedelische folkballades op de plaat, een type song die alleen Arco Iris lijkt te kunnen maken.
Gira is een ander voorbeeld, al heeft dit nummer een warme, positieve vibe. Het album heeft ook een aantal instrumentale interludes. In Viaje por las galerías subterraneas staat daarbij het helder klinkende snaarinstrument, de charango, centraal. Een instrument dat ook in up-tempo rocknummers als Los campesinos y el viajero goed tot zijn recht komt. In Iluminación kom je voor het eerst een wederkerig thema tegen waarbij de saxofoon van Ara Tokatlian centraal staat. Er zullen vele van dit soort uitspattingen volgen en daarbij is zijn werk op dwarsfluit en toetsen ook uitstekend.
Voor mij als audiofiel is dit album een enorme ontdekking. Al hoor je in de mix hier en daar gesuis van microfoons, gepruttel van effecten en hier en daar een iets té nadrukkelijk gemixte elektrische gitaar – dit album is een paradijs van auditieve texturen. De vibratie van de snaarinstrumenten, de valse lucht van de sax, de warmte van de stemmen en ook het unieke assortiment aan percussieve klanken is om je vingers bij af te likken. Tijdens het zeventien minuten durende Hombre durft de band zelfs alles opzij te leggen behalve de percussie en weet het minutenlang te boeien met enkel klank, ritmiek en een briljante mixage. Nu ik er zo over nadenk; ik kan zo uit mijn hoofd geen band noemen die zo’n rijkelijk verzorgde klankervaring heeft voortgebracht als Arco Iris. In die zin overtreffen ze zelfs Gentle Giant, CAN en King Crimson op hun best. En dat gedurende de lengte van een lange dubbelelpee. Misschien dat Jade Warrior er tijdens hun Island-periode aan kan tippen.
Op Sudamérica is Arco Iris bijzonder progressief door af te wisselen en te combineren, zonder dat dit resulteert in veel langere composities zoals dat op het latere “Agitor Lucens V” meer het geval is. Het album is een lange opeenvolging van compact uitgewerkte, maar sterke ideeën. Draai je de plaat in zijn geheel dan zal de onderlinge muzikale samenhang wel het gevoel oproepen alsof je naar één grote epic aan het luisteren bent. Het jaar 1972 is drukbevolkt qua klassiekers van het progressieve genre. Als je werken van semi-exotische groepen als Le Orme, PFM en Aphrodite’s Child tot dat rijtje rekent – naast de bekende namen – zie ik geen enkele reden om daar niet Arco Iris aan toe te voegen. Deze muzikale vertaling van het Zuid-Amerikaanse ochtendgloren is nog erg onbekend in Nederland en de rest van Europa. Hopelijk is ze straks niet meer onbemind.