“Caravan” is het debuutalbum van de gelijknamige Britse progressieve rockband uit de Canterbury-scene. Het album werd opgenomen in de Advision Studios in London in september 1968 en werd uitgebracht door Verve Forecast in oktober van dat jaar. Het zou het enige album van de groep voor het label zijn.
Het begint allemaal met de in Canterbury gevestigde groep Wilde Flowers, de oorspronkelijke leden van Caravan, David Sinclair, Richard Sinclair, Pye Hastings en Richard Coughlan waren allemaal op enig moment lid, zij het niet tegelijkertijd. Richard Sinclair was één van de eerste leden, maar vertrok in september 1965 om aan de universiteit te studeren. Pye Hastings had Robert Wyatt vervangen als zanger van de groep en Coughlan als drummer in de band toen Wyatt, die beiden rollen vervulden, Soft Machine oprichtte. David Sinclair voegde zich eind 1966 bij de groep, maar nadat het toekomstige Soft Machine-lid Hugh Hopper de groep in juni van het daarop volgende jaar verliet, begon de band het momentum te verliezen en ging men uit elkaar in oktober 1967. Dit soort personeelswisselingen zullen als een rode draad door de geschiedenis van Canterbury bands en met name Caravan lopen.
Coughlan, Hastings en de twee Sinclairs, neven van elkaar, richtten vervolgens Caravan op in 1968 met als doel zelfgeschreven muziek te maken en er geld mee te verdienen. Een nobel streven. De band huurde voor een half jaar een huis in Whitstable, Kent, waar ze begonnen met het schrijven en repeteren van nieuw materiaal. Ze leenden ook Soft Machine’s zaalapparatuur voor repetities, terwijl die band op tournee was met Jimi Hendrix in de VS; Caravan had simpelweg niet genoeg geld voor eigen apparatuur. Ze werden in juni gedwongen te vertrekken uit hun huurwoning en moesten zelfs een tijdje in tenten wonen, ze repeteerden in een plaatselijke kerk. In oktober hadden ze de interesse gewekt van muziekuitgever Ian Ralfini, die hen contracteerde voor het Amerikaanse platenlabel Verve Records. Caravan werd de eerste Britse act die bij dit label tekende. Verve bracht uiteindelijk in 1968 het debuutalbum van de band uit, simpelweg getiteld “Caravan”, maar een paar maanden later verliet het label de Britse platenindustrie en liet de band vallen als een baksteen.
Het album werd curieus genoeg uitgebracht in stereo en mono, zowel in de Verenigde Staten als in het Verenigd Koninkrijk, maar bereikte bij lange na geen hitstatus. De remaster uit 2002 bevat zowel de mono- als de stereoversie plus de single-versie van het nummer Hello Hello. Alle nummers zijn toegeschreven aan alle bandleden gezamenlijk, echte groepscomposities dus.
We horen psychedelische klanken à la Pink Floyd in Place of My Own, Grandma’s Lawn en vooral Cecil Runs met geweldig Hammondorgel. Ride is gelardeerd met Indiase geluiden en tabla-ritmes plus de karakteristieke hoge stem van Pye Hastings, terwijl Policeman een Beatles-achtige song is (I’m The Walrus) met Richard Sinclair als zanger en diens basgitaar wat al te prominent in de mix. Dat is echt het typische jaren zestig geluid in Love Song With Flute, met harmonie zang en een hoofdrol voor broer Jimmy op zijn dwarsfluit. Magic Man (nee, geen Heart) laat bijna verstilde klanken horen met een enorme portie galm op de solozang.
Het beste is voor het laatst bewaard: Where But For Caravan Would I Be is het meest proggy en uitgewerkte nummer. Herkenbaar als typisch Caravan, ook het langste nummer, klokkend op negen minuten, alleen hiervoor al de moeite van het beluisteren waard. Betreft een profetische titel ook, mede geschreven en gezongen door de man die ruim vijf decennia deze woorden zou belichamen, Pye Hastings. Ook Richard Sinclair heeft een vocaal aandeel. Diezelfde Richard Sinclair is ook de zanger van het eigenzinnige Hello Hello dat ooit als single werd uitgebracht, het kenmerkende orgelspel is van neef David.
Het debuutalbum bevat een zeer rudimentaire versie van hun muziek, maar de fundering voor wat later de kenmerkende sound van de band zou worden is hier duidelijk al gelegd. De gemiddelde lengte van de nummers is kort, ongveer vier minuten, maar bij vlagen zijn flarden van latere songs al duidelijk herkenbaar; er moet nog wel het een en ander aan geschaafd worden. De mix is uitermate slecht, met die ‘primitieve’ stereo-effectverdeling tussen zang en instrumenten. Maar dat laat onverlet dat dit album interessant is en de weg plaveit voor latere juweeltjes als “In the Land Of Grey And Pink” en “For Girls Who Grow Plump In The Night”, ondanks de zwakke productie. Dit album is een mooi voorbeeld van de vroege Canterbury-stijl en een goede start van de carrière van de band die uiteindelijk vele decennia zou omvatten.