Dukes Of The Orient, het samenwerkingsverband van zanger/bassist John Payne (ex-ASIA, GPS) en toetsenist Erik Norlander (ex-Last in Line, Lana Lane, Rocket Scientists), heeft recent zijn tweede album, “Freakshow”, uitgebracht. Het album is de opvolger van het indrukwekkende titelloze debuut waarmee de groep in 2018 met succes werd gelanceerd. Met hulp van Alex Garcia op gitaar en Frank Klepacki op drums en met medewerking van Eric Tewalt op saxofoon wordt het rijke klankpalet van gitaar, bas en toetsen nog extra kleur gegeven. Volgens Norlander is het nieuwe album, geschreven en opgenomen binnen één jaar, meer een groepsalbum dan het debuut, waar over een periode van tien jaar door diverse muzikanten aan is gewerkt.
Ik weet niet wat het is met Dukes Of The Orient. Ik was redelijk enthousiast toen in 2018 hun debuutalbum werd uitgebracht. Vooral de melodie en de pakkende deuntjes plus de algehele kwaliteit spraken me aan. De eerste beluistering van het vervolg, “Freakshow”, is in eerste instantie een teleurstelling: nog meer de poppy kant op, een saxofoon als onderdeel van de instrumentatie, matige vocalen en dito composities. Maar waar bij meerdere luistersessies vaak de eerste indruk overeind blijft moet ik hier toch mijn oorspronkelijke mening enigszins herzien. En dat terwijl ik dacht dat hier sprake was van een eendagsvlieg: een debuutalbum met onvoltooide songs, geproduceerd over een periode van tien jaar en alle aangekondigde optredens gecanceld. Maar de hertogen kwamen terug.
Openingsnummer The Dukes Return, hoe toepasselijk, is een even simpele als effectieve uptempo rocker met pakkende melodie en herkenbare Asia signatuur. Geschreeuwde vocalen van John Payne, gewoon een lekker deuntje, mede door instrumentatie met extra vermelding voor de toetsen van Eric Norlander. En dan opeens, enigszins verrassend, de entree van een saxofoon. Het zal niet de laatste keer zijn. The Ice Is Thin heeft een hoog Supertramp gehalte; het ‘hoempapa’ ritme, orgeltje en vooral de swingende saxofoon zijn hier debet aan in een soort Breakfast In America achtig nummer waarin ook nog een talk-box gitaar is verwerkt. Titelnummer Freakshow is een regelrechte rip-off: Black Moon van Emerson Lake & Palmer is de overduidelijke referentie, zowel door de zang, de zware drums maar vooral de synthesizertonen.
Het eerste nummer waar ik warm van wordt is The Monitors, de Asia invloeden zijn legio en goed verankerd in deze stevige uptempo rocker. ‘We’re the architects of heaven and earth’ zingt Payne, geen sax ditmaal maar een meer prominente rol voor de gitaar van Alex Garcia. Geluidsfragmenten completeren het geheel. Weer die saxofoon van Eric Tewalt in het bijna acht minuten durende Man Of Machine. Koortjes die doen denken aan Electric Light Orchestra en Payne’s ‘over-the-top’ vocalen, niet voor de eerste keer. The Last Time Traveller is een interessant nummer met als thema tijd-reizen en dan met name naar het verleden: wat zou je over hebben om tien uur te mogen herbeleven als je tien jaar terug in de tijd zou kunnen reizen. Intrigerend instrumentaal tussenstuk met solo’s voor zowel toetsen, sax als gitaar, hetgeen met een beetje fantasie de eigenlijke tijdreis weergeeft; een van de betere nummers op het nieuwe album.
Acapella Beach Boys harmonieën aan het begin van A Quest For Knowledge waarna een uptempo nummer met vreemdsoortige wendingen, van heavy tot jaren ‘80 synthipop, weinig memorabel. The Great Brass Steam Engine is de vreemde eend in de bijt, het enige volledig instrumentale nummer van het album. Toetsenist Norlander heeft hier nadrukkelijk zijn stempel op gedrukt met uitstekend en smaakvol toetsenwerk in de stijl van Manfred Mann. Duidelijk afwijkende signatuur van de rest van de nummers, beetje UK/ELP achtig, een persoonlijke favoriet. Goed drumwerk ook van Frank Klepacki. When Ravens Cry is een vreemde compositie met zo mogelijk nog vreemdere wendingen, van ballade tot jazzy, met zang in de kenmerkende neuriënde stijl van Letty de Jong (Thijs van Leer, Rogier van Otterloo, speciaal voor de ouderen onder ons). De poging van Payne om de zangstijl van David Coverdale te kopiëren lukt maar matig.
Met acht minuten is Until Then het langste nummer en de stemmige afsluiter van “Freakshow”. Een slow tempo nummer met ELO trekjes, vooral in de vocale harmonieën en de gitaar, en melodieuze toetsenbijdragen van Norlander. Passend slot van het zestig minuten durende album.
Een freakshow is een voorstelling of tentoonstelling van mensen of dieren met abnormale fysieke kenmerken vaak bedoeld om het publiek te imponeren en/of shockeren. Waarom specifiek voor deze titel is gekozen is onbekend, maar met wat vrijheid van interpretatie zou je kunnen zeggen dat het freak-element vooral in de invloeden van anderen zit op dit werkje. Zelden zoveel verschillende referenties in één album gehoord als hier, van Supertramp tot ELP en ELO. Alsof Payne/Norlander geen keuze konden maken betreffende de muzikale richting en dan gemakshalve maar alle invloeden die ze konden bedenken in hun composities hebben verwerkt; het komt de cohesie van de nummers niet bepaald ten goede. De toevoeging van de saxofoon ligt in het verlengde van die zoektocht naar een eigen geluid. Ik weet nog steeds niet of ik het nou zo’n goed idee vind, dat koper, benieuwd of de heren dit experiment voortzetten op hun volgende album. De zelfde kritiek die ik al eerder uitte is ook nu van toepassing: wat mij betreft mag Eric Norlander veel meer zijn invloed doen gelden; wanneer hij zijn smaakvolle toetsenpartijen toevoegt gebeurt er direct iets met de muziek, vrijwel altijd in positieve zin. Payne daarentegen overschreeuwt zich soms, iets waar illustere voorganger John Wetton bij tijd en wijle ook last van had. Doet hij dat niet dan klinkt het direct een stuk beter (Until Then).
Toch moet je het de oosterse edelen nageven: ze zorgen elke keer weer voor pakkende melodieën en deuntjes die in je hoofd blijven zitten. Nou maar hopen dat ze (ooit) hun ware muzikale richting vinden, met of zonder saxofoon.