Jan Akkerman en zanger Kaz Lux (Brainbox) brachten in 1976 het latenight soul en gitaarfusionalbum “Eli” uit. Een album waar ik, zoals vele anderen en seventies, een zwak voor heb en die ik luisteraars van prog in brede zin zeker zou aanraden. Dit “Eli” lijkt een gidswerk voor een verbrokkeld Focus dat drie jaar na het weinig geliefde “Mother Focus” recupereert met een bluesy soulzanger, twee invallende gitaristen en een vervangende drummer. Of Focus zonder Jan Akkerman vleugellam geslagen is? Of daarom misschien het eerste liedje Wingless heet?
Laat het nou juist dit nummer zijn waarin Eef Albers (die later ook nog kort bij het Duitse Kraan zou spelen) een fenomenale invalbeurt doet met prachtige, complexe lijnen. Zanger P.J. Proby zou gedurende de sessies geen noot bij bewustzijn hebben ingezongen, maar hier weet hij toch, een beetje als Kas Lux, met rauw-emotionele zang een sterke performance neer te zetten. Naast Lux doet de zang van Proby me ook denken aan Frank Robson van het Finse Tasavallin Presidentti, een band die eigenlijk ook wel een special verdient.
Orion klinkt een beetje als het gebluste Camel van eind jaren zeventig. Het is instrumentaal, mellow en een beetje sensueel. Night Flight pakt vlot door met een uptempo Camel-vibe, al is het allemaal iets dissonanter. De gitaar van Albers is wederom indrukwekkend en de drums van de Amerikaanse Steve Smith zodanig intens dat je even meent Billy Cobham van Mahavishnu Orchestra te horen. Beide nummers hebben zeker hun kwaliteit, maar ze vergeten iets tastbaars en herkenbaars achter te laten.
Eddy is dan pas het tweede nummer waarop Proby te horen is. Het is een vriendschapsballade die eigenlijk een beetje een sterk vertraagde versie van Sylvia had kunnen zijn. De orgelakkoorden van Thijs van Leer zijn prachtig. De zang van Proby weemoedig, vaak goed ingetogen, zodat er op de belangrijke momenten ruimte is voor intensivering. Als Proby de studio toch niet had gehaald, dan had de gitaar van Albers gewoon harder in de mix kunnen staan. Hij soleert non-stop op de achtergrond, wederom erg verdienstelijk. Richting het einde kunnen de lage noten op de Moog synthesizer mij ook zeker bekoren.
Sneezing Bull lanceert met urgente sferen, akoestische fusionakkoorden en een ietwat ingeblikte fluitklank van Van Leer. Het nummer blijft spannend, zo niet alarmistisch voortdraven en de gitaarsolo’s zijn dit keer door Philip Catherine verzorgd. Deze Belgische jazzgitarist speelde eerder al met Larry Coryell en zou een jaar later ‘Young Django’ genoemd worden door Charles Mingus (die jazzlegende met de staande bas).
Met Brother treffen we toetsenist Van Leer aan in de klassieke modus, achter de grote vleugel. Bij de weemoedige, belijdende akkoorden voelt Proby zich wederom geroepen om iets bij te dragen, al gaat dit bij dit lied soms gepaard met een paar praterige net-niet-noten die me een beetje storen. Na vier minuten volgt een klassiek Focus eindspel met wederom prachtige akkoorden, bijpassende gitaarmelodie en dan toch wel weer spot-on zang van Proby, die de dramatische sfeer goed weet aan te dikken. Tokyo Rose opent wederom met een stukje Van Leer goes Bach, maar het blijkt al snel om een rhythm ‘n blues nummer te gaan met praterige zang van Proby. Het melodische refrein is instrumentaal, waarbij wederom het klassieke Focus schijnt.
Maximum is met zijn bijna negen minuten aan instrumentale fusionprog met elektronische funkelementen de blikvanger op het gebied van de complexiteit. Het nummer werd overigens in 1976 ook al bij de BBC live gespeeld. Wederom doet het denken aan Camel, dit keer aan het “Breathless”-album. Het is allemaal competent en vanuit een fusion-oogpunt bekeken zelfs behoorlijk onderhoudend, maar het is geen pakkende beeldreis. How Long is dan een opmerkelijke albumafsluiter, met zijn vreemde vrolijke feelgood disco-fusion en twijfelachtige bluesy zang van Proby. Beter hebben we het er niet te lang over. Je kunt alvast je volgende elpee gaan pakken.
Iemand moest deze recensie schrijven en ik kan u toevertrouwen dat er binnen het team niet om de eer gevochten is. “Con Proby” is beetje lastig, juist omdat de plaat niet geheel weg te schrijven valt en toch ook weer een beetje een raar smaakje achterlaat. De wat naar binnen gekeerde productieklank helpt ook al niet om de muziek te laten schijnen. De kritiek dat het album geen écht Focus-album is, vind ik dan weer volledig onterecht. Het heeft juist álles wat de band definieert, zo ook doordachte lappen akkoorden, virtuoos gitaarspel en fantastisch slagwerk, alles gedoopt in een sausje dat zowel klassieke muziek als jazz bevat.