We schrijven het jaar 1996. Ondergetekende gaat samen met een mede-progliefhebber voor het eerst op vakantie naar de Verenigde Staten. Bestemming: Baltimore (Maryland). Doel: het bezoeken van het tweedaagse ProgScape-festival om zodoende o.a. de Amerikaanse band Iluvatar aan het werk te zien. Glass Hammer was toen nog een redelijk onbekende band wiens eerste twee albums ik wel aardig vond maar waar aan de nodige pit ontbreekt. De verwachting was eigenlijk dat hun optreden als openingsact voor de tweede dag van dit festival wel een wat tamme aangelegenheid zou worden.
En wat is het dan leuk dat met dit soort verwachtingen soms finaal de vloer wordt aangeveegd door een band. Want wat Glass Hammer die dag liet horen was simpelweg overdonderend en ontzettend aanstekelijk. Een beter voorbeeld van ‘feel-good”-symfo heb ik eigenlijk niet vaak meer meegemaakt. Nog dagenlang spookten flarden van Argent’s Hold Your Head Up door mijn hoofd (als ik het me nog goed herinner was dit toen de afsluiter van hun set) en kwam er prompt een brede grijns op mijn gezicht.
Vanaf dat moment heb ik de verrichtingen van de heren Steve Babb en Fred Schendel met grote interesse gevolgd. Maar ik kwam bij ieder nieuw album toch weer tot de conclusie dat precies dat kleine beetje extra dat hun optreden zo memorabel maakte ontbrak aan hun studioalbums. Muzikaal zit het allemaal goed in elkaar maar op een of andere manier klinkt het mij net iets té perfect. Het klinkt een beetje doodgeslagen waarbij het gebruik van elektronische drums ook niet echt een bevorderende factor is.
En daarom ben ik ook zo ontzettend blij met dit schijfje. Eindelijk hoor ik het Glass Hammer geluid dat ik zo graag wil horen, maar nooit echt vond op hun studio-albums. Qua stijl natuurlijk geen verrassingen: een potente mix van flink wat Yes, een scheut ELP en een vleugje Kansas. Kortom, muziek gedomineerd door een groot toetsenarsenaal en dit is dan ook in volle glorie aanwezig op dit album. Kamerbreed, volvet en lekker voor in het geluidsbeeld vliegen de Moog-synthsolo’s ons om de oren, ronkt en scheurt het Hammond-orgel (voor de puristen: het is een echte) ons tegemoet en zo af en toe duiken er ook nog eens Mellotron-koren op. Hoofdtoetsenist Fred Schendel heeft er zijn handen vol aan. Zijn spel is een combinatie van het beste van Keith Emerson en Rick Wakeman (vingervlugge synthsolo’s, sprankelend pianospel en een voorkeur voor kerkorgelklanken). De manier waarop hij overigens het Hammond-orgel gebruikt doet me ook vaak denken aan de muziek van Kansas. Simpel gezegd: Schendel steelt wat mij betreft de show op dit album.
Niet dat de rest van de band veel voor hem onder doet. Walter Moore is niet alleen een begenadigd zanger maar kan ook goed uit op de voeten op elektrische gitaar. Het zijn juist zijn solo’s die zorgen voor de broodnodige variatie op precies de goede momenten. Steve Babb heeft een lekkere donderende klank in zijn bas (een beetje á la Greg Lake) maar dit wisten we al van de vorige albums van Glass Hammer. Wat het deze keer helemaal afmaakt is de aanwezigheid van drummer Matt Mendians. Strak, stevig maar niet te heftig en met veel gevoel voor leuke details voorziet hij de muziek van precies dat element wat dus in het verleden ontbrak: een lekkere ‘drive’, het gevoel dat hij de muziek lekker vooruit stuwt. Wat dat betreft heeft hij qua stijl wel iets weg van de Camel-drummer Dave Stewart maar dan gestoken in een wat steviger jasje.
Op de laatste paar albums zijn de vocalen over het algemeen tot in de puntjes verzorgd. Op zich is er hier ook niets op aan te merken hoewel ze opvallend genoeg wel een beetje ver weg in de mix zitten. Met name de drie dames verdrinken een beetje in het instrumentale geweld. Dit levert niet echt grote problemen op omdat men gekozen heeft voor materiaal waar in de zang niet echt de hoofdmoot heeft. Nummers die voor het merendeel afkomstig zijn van het, toen meest recente, album “Lex Rex” (zes stukken) gevolgd door twee stukken van “Chronometree” en één nummer van “Perelandra”.
En dan is er nog een verrassend gastoptreden in de vorm van Kansas-gitarist Rich Williams waarmee Glass Hammer samen het Kansas-nummer Portrait [He Knew] brengt. Williams speelt een lekker potje gitaar in dit nummer maar het zijn de solo’s van Schendel en de zang van Walter Moore die de hoogste ogen gooien. Het is te hopen dat Glass Hammer in de toekomst meer van zijn zangkunsten gebruik gaat maken want het is verbazingwekkend hoe ontzettend dicht hij, qua klank maar ook emotie, in de buurt van Kansas-vocalist Steve Walsh komt.
Het hoogtepunt heeft de band echter tot het laatst bewaart: drie stukken die nagenoeg naadloos in elkaar overlopen en tezamen een magistrale afsluiting vormen. In deze finale is er een grote rol weggelegd voor het Glass Hammer Choir (bestaande uit een groep fanatieke Glass Hammer fans en progliefhebbers) die de muziek van een bijna hemels karakter voorzien. Fred Schendel ‘zeilt’ met zijn lap steel gitaar naar grote hoogten in Chronos Deliverer en hij wisselt zware kerkorgelklanken af met flitsende Moog-solo’s in When We Were Young. Vervolgens voert, onder aanvoering van zanger Walter Moore (die hier Steve Walsh naar de kroon steekt), het hele gezelschap met Heaven ons naar een climax die bijna Awaken (Yes)-achtige proporties aanneemt. Dit afsluitende blok van 17 minuten is symfo van de allerhoogste plank.
Wat valt er eigenlijk nog meer te zeggen dan als je ook maar één album van Glass Hammer in je collectie wilt hebben, het wat mij betreft meer dan duidelijk is dat “Live At NEARfest” de enige kandidaat is die hier voor in aanmerking mag komen.
Christian Bekhuis