Gerald Bostock doet het weer. De ex-Labour politicus die in 1972 als achtjarige een prijs won voor het gedicht ‘Thick As A Brick’ ontdekte in een achteraf gelegen boekwinkeltje een tot dan toe onbekend manuscript van een lokale amateurhistoricus, Ernest T. Parritt (1865-1928). Het ongepubliceerde boekwerkje handelt over de geschiedenis van Groot-Brittannië en hoe die is vormgegeven door steeds weer nieuwe migranten die de weg naar het eiland wisten te vinden. ‘Homo erraticus’, de zwervende mens, inspireert Bostock tot het schrijven van diverse songteksten, die hij vervolgens probeert te slijten aan Ian Anderson, die hij niet alleen kent van het plaatwerk uit de jaren zeventig, maar ook in zijn functie als tourmanager tijdens de tour van 2012, tijdens een sabbatical als Labour politicus. En omdat het zijn buurman is.
Anderson ziet er niet veel in. Drie platen met Bostock is misschien wel wat teveel voor één carrière als muzikant. Maar hij zet zich toch aan wat muzikale probeersels op de teksten van Gerald.
Ziedaar het verhaal achter het nieuwe album van Ian Anderson, die voor de teksten weer gebruik maakt van zijn Bostock-alter ego. “Homo Erraticus” gaat vooral over het fenomeen ‘migratie’, volgens Anderson (of Bostock) meestal onterecht aangeduid als ‘immigratie’, een heikel onderwerp. Maar migratie is alleen immigratie in de ogen van wie al ergens woont. Of Zoals Bostock (of Anderson) het zegt: “We are all from somewhere. Somewhere else. Get over it.”
Over naar de muziek dan maar. Na twee seconden is het direct duidelijk: dit is een Jethro Tull album, meer dan voorgaande ‘soloalbums’, voor zover er al verschil is tussen het werk dat Anderson onder eigen naam uitbracht en de platen waarop de bandnaam prijkt. Dat dateert al uit 1980 toen Anderson’s eerste soloalbum uiteindelijk toch als een Jethro Tull release werd uitgebracht, onder de titel “A”.
De vraag is dan, waaraan herken je de Jethro Tull sound? Dat is lastig te zeggen. Wanneer je “Homo Erraticus” naast “TAAB2” legt, heeft de nieuwe cd duidelijk meer vaart, net iets steviger gitaarwerk en het lijkt het befaamde Hammondorgel net een iets meer prominente rol te hebben, evenals hét handelsmerk van Jethro Tull/Anderson, de dwarsfluit.
De composities hebben veel gemeen met albums als “Warchild”, “Too Old To Rock ’n Roll, Too Young To Die” en vooral “Songs From The Wood”. Lichter dan het werk dat eraan vooraf ging (“Thick As A Brick”, “A Passion Play”, “Minstrel In The Gallery”). Het instrumentale Tripudium Ad Bellum doet zelfs denken aan het nummer Living In The Past uit 1969.
Het album gaat lekker vlot van start met Doggerland, zo’n typische Jethro Tull-compositie met veel ritmewisselingen en een perfecte mix tussen rock en folk. Denk aan nummers als Velvet Green en Jack In The Green van “Songs From The Wood”. Doggerland is het land waarmee Groot-Brittannië in de laatste ijstijd vast zat aan het Europese continent, ongeveer op de plaats waar nu de Doggersbank onder het water van de Noordzee schuilt, en waarover de eerst volkeren de Britse eilanden betraden. De hele plaat handelt over de migratiestromen, waarbij degenen die er al waren steevast proberen om nieuwkomers tegen te houden: “Space. Place. Face. Halt. Block. Stop. Sorry, we’re coming in” (Enter The Uninvited). De Saksen, de Romeinen, de Rooms-Katholieke Kerk, de Normandiërs, en zo verder. Ook de culturele invasie vanuit Noord-Amerika komt aan de orde.
Aan het eind van het album vraagt Anderson (of Bostock) zich hardop af of we onze soort, Homo sapiens, of Homo erraticus, wel los moeten laten op de rest van het heelal. “Bring their dark and murky waters to lap on pristine shores? Fine in their own place and with their own destiny to follow. But – breeding like rabbits on other worlds and with other calmer spirits?” (Per Errationes Ad Astra). Het helpt trouwens wanneer je een gymnasiast bent, met al die Latijnse titels op het album.
Maar misschien maakt het ook allemaal niet meer zoveel uit: “Let’s not worry about the wandering man. He’ll wander hither if he can. But his time may have already come. And gone.”
En alles gebracht met de van Anderson zo herkenbare ’tongue-in-cheek’:
Goodbye Blackpool, going where sun is guaranteed.
Drink it down, throw it up. Watneys Red: just what I need.
Knotted hankie worn too late, melanoma’s such a pain.
Not too far from hot Malaga to Luton Airport in the rain.
(New Blood, Old Veins)
Zoals gebruikelijk komen muzikale thema’s regelmatig in meerdere nummers terug. Dat is prima, ze bevorderen de herkenbaarheid en de consistentie van het album. En ze zijn ook niet storend, want het duurt echt een paar keer luisteren voordat het opvalt. Er is gelukkig genoeg afwisseling te genieten. Als er al iets aan te merken is op het werk, dan is het dat de muziek vaak wat ondergeschikt lijkt aan de teksten. Maar dat is ook typisch Jethro Tull. Anderson probeert steevast een verhaal te vertellen en heeft daarvoor nogal veel woorden nodig, die niet altijd even logisch in de muziek passen.
Maar het zij hem vergeven. “Homo Erraticus” toont een Anderson die op zijn 66e nog in staat is om een fris, doordacht en muzikaal interessant album af te leveren. Uit alles blijkt dat hij er nog veel plezier in heeft en van geen ophouden weet. Zie ook het interview dat we met hem hadden naar aanleiding van het verschijnen van de plaat. “Homo Erraticus” behoort duidelijk tot het betere werk dat Anderson (of Jethro Tull) heeft uitgebracht.
Marcel Debets