De periode na de uitgave van “Solo” was geen rustige voor Kaipa. Gitarist Roine Stolt vertrok, evenals bassist Mats Lindberg, die overigens wel weer terugkwam voor de opname van dit album. Daarnaast werd Decca verruild voor het Polar-label van ABBA en kreeg de band de kans om zijn nieuwe album op te nemen in de Polar-studio in Stockholm, waar in dezelfde tijd ook bijvoorbeeld “Duke” van Genesis en “Super Trouper” van ABBA zelf werden opgenomen.
De nummers werden – zoals bij veel progbands – eenvoudiger van opzet en commercieel succes werd meer dan voorheen beoogd. Toch wringt hier de schoen al. Immers, de kans op een echte doorbraak laat zich moeilijk verenigen met de keuze om in het Zweeds te blijven zingen. Daarnaast is “Händer” het, zoals wel meer albums uit deze periode, toch vooral net niet: niet aantrekkelijk genoeg voor commercieel succes en niet symfonisch genoeg om de progliefhebber te plezieren.
Kaipa toont dit al direct bij het eerste nummer, Äntligen, waaraan werkelijk niets klopt. Het toetsenmelodietje is eenvoudig zonder catchy te zijn en verveelt heel snel, evenals het eentonige ritme overigens. Dat zou dan nog tot daar aan toe zijn als het nummer drieminuut zoveel zou duren, maar Hans Lundin en consorten hadden het componeren van beknopte stukken nog onvoldoende in de vingers. In het nummer zitten een niet onaardig gitaarsolootje van Stolts opvolger Max Ahman en een aardige stukje samenzang verstopt, maar deze kunnen het nummer niet redden.
Händer kent een wat prominenter gitaarspel, maar ook wederom een uiterst eentonig drumritme en een redelijk fantasieloze toetsenpartij. Compositorisch is het nummer wel een stuk sterker dan zijn voorganger, met een aantal aardige overgangen, en met een wat meer uitdagende invulling van de verschillende instrumentenpartijen had dit een goed nummer kunnen worden, al had ook deze track moeiteloos met twee minuten ingekort kunnen worden.
Regn zal de progliefhebber meer aanspreken. Het nummer is volledig instrumentaal, bevat een aardige opbouw en is gespaard gebleven van catchy elementen, al zal de keuze voor de inmiddels toch erg gedateerd klinkende toetsenklank niet bij iedereen in de smaak vallen. Bij Staden Lever doet het gitaarrifje wel heel erg denken aan Saturday Night’s Alright For Fighting van Elton John, maar dat is dan ook het enige dat opvalt.
Elgrandi vormt een opmaat tot Krig, en voegt een tot dan toe ontbrekend stukje bombast toe aan “Händer”. Krig zelf is voor mij het meest geslaagde nummer op dit album, omdat hier eindelijk een symbiose ontstaat tussen ‘artistiek interessant’ en ‘commercieel toegankelijk’. De vreselijke fade-out aan het einde vergeef ik de Zweden dan voor het gemak maar even.
Met Älska Med Mig Igen zijn we helaas weer terug bij af. Eentonig drumspel en een saaie toetsenpartij in een nummer dat veel te lang duurt. De gitaarsolo Ahmann aan het eind is dan wel weer aardig, maar deze wordt op een hele vreemde manier afgekapt. Gelukkig kan het album met Med Trasiga Segel nog op een enigszins positieve manier worden afgesloten.
De eerste twee luisterbeurten van “Händer” bevielen me bepaald niet, maar toen ik tijdens het daadwerkelijke schrijven van deze recensie de nummers meer individueel benaderde, heb ik mijn mening toch behoorlijk bijgesteld. Met “Händer” stapte Kaipa de jaren tachtig in en het symfonische geluid raakte daarbij op de achtergrond. Als je dat kunt accepteren, dan biedt dit album zowaar vijf nummers die er, op de eigen merites beoordeeld, prima mee doorkunnen. Dat maakt het niet ineens tot een vergeten klassieker, maar Kaipa-fans zouden dit album toch eens een kans kunnen geven.