Zo, die Jonas Reingold weet wel wat hij wil: een lijst met gastmuzikanten om je vingers bij af te likken, en die de omvang van de huurlegers van The Samurai Of Prog aardig naar de kroon steekt.
Hij liet het met de titel van het derde album van Karmakanic, “Who’s The Boss In The Factory”, al jarenlang in het midden, maar nu is wel duidelijk dat Jonas Reingold, en hij alleen, de baas is.
Naast zijn vaste maatjes Krister Jonsson, Lalle Larsson en Göran Edman heeft hij er ditmaal voor gekozen om een aantal muzikale kennissen die op zijn wenslijst stonden te vragen voor dit album. Dat heeft ertoe geleid dat onder andere de volledige Steve Hackett band, Simon Phillips, Andy Tillison, Nick ‘D Virgilio, Randy McStine en Luke Machin op dit album te horen zijn.
Göran Edman had al eerder aangegeven niet meer te willen toeren. Daarom heeft Reingold, die al langer fan was van het warme stemgeluid van John Mitchell, in overleg met Edman, deze Brit gevraagd voor de leadvocalen.
Als kers op de taart, heeft hij deze keer Chris Lord-Alge (bekend onder andere van Tina Turner, Bruce Springsteen, Muse en Green Day) achter de knoppen gevraagd.
Met het nieuwe album “Transmutation” wilde Reingold niet alleen muziek creëren, maar vooral een beleving. Het moest het beste progressieve rockalbum in de moderne tijd worden. Een plek waar de luisteraar kan dromen, reflecteren en zich laten meenemen door de sound. Een plek waar hij/zij kan luisteren naar al deze geweldige musici in een hifi-omgeving.
Welnu, het is een audiobeleving van de bovenste plank geworden en daar heeft deze Lord-Alge een cruciale rol in gespeeld. Ik heb nog nooit een album gehoord waar de drums zo magistraal klonken. Het maakt ook niet uit of Phillips, Blundell of D’Virgilio achter de drumkit zit. Op de een of andere manier staan ze alle drie met een ongeëvenaarde power vooraan in de mix zonder de aandacht van alle andere muzikale details af te leiden.
Verder lijkt ‘melodie’ een sleutelwoord in de muzikale creaties van Reingold. Het hele album staat bol van de eenvoudige, maar wel aansprekende melodieën, vaak vocaal vertolkt door Mitchell.
Die melodie blijft in het openingsnummer even achterwege. Deze impactvolle rocker met meesterdrummer Phillips, een Jon Lord-achtige scheurende Hammond van Tillison en een Squire-achtige bas van Reingold bevat een venijnige gitaarsolo van Krister Jonsson en een flitsende keyboardsolo van Larsson.
Zo, de toon is gezet. Een perfect contrast met de intieme piano-opening van de volgende track, End of the Road. Het blijkt de opmaat voor een semi-epic die zich in een heerlijke laidback groove voltrekt. De melodie, gezongen door Mitchell, wordt prachtig maar zorgvuldig opgebouwd. Zeker wanneer McStine er zijn tweede stem aan toevoegt. Kippenvel!
Halfweg gaat het tempo na een vocaal intermezzo even omhoog met een lekkere gitaarsolo van Machin. Eenmaal terug in het aanvankelijke tempo klinken de roffel, gevolgd door een drumbreak van Phillips, als immense inslagen. Na opnieuw een gitaarsolo sluit deze track af waarmee het begon, een intieme piano. Klein kritiekpunt mag zijn dat het openingsthema wel erg vaak terugkeert.
Dan is het even wachten op de volgende epic, tevens het slot- en titelnummer. Eerst krijgen we een viertal pop-/rocktracks voorgeschoteld zoals we dat op vorige Karmakanic-albums ook gewend waren.
Cosmic Love opent met puntige synthesizers, kundig in het gareel gehouden door Blundell. Dat is wel nodig want Reingold zelf is in een furieuze basbui. Baspedalen en Mellotron geven het geheel vervolgens een symfonische touch. Het refrein dat volgt heeft een zware King Crimson-benadering met poppy zang.
We Got the World in Our Hands heeft wederom een poppy inslag met opnieuw zo’n heerlijke groove van Phillips. Reingold zet er een tegendraadse bas onder zoals hij dat bij Kaipa ook vaker doet. De eenvoudige zangmelodie van Mitchell zweeft hier rustig overheen. Het refrein nodigt uit tot community singing en heeft een reggae-achtig staartje. Het laatste deel klinkt als The Flower Kings.
All that Glitters is Not Gold opent met een melancholisch sfeertje. Het is eigenlijk een blues, maar dan met een sfeervolle begeleiding door een accordeon. Het verdere verloop klinkt enigszins sinister en King Crimson-achtig, totdat de hemel zich opent voor het fantastische saxofoonspel van Townsend.
In Lose This Ball And Chain weer zo’n heerlijk slepende groove van Phillips met de zwaarheid van Muse in het refrein. In het tweede deel kunnen we gelukkig volop genieten van de vocale kwaliteiten van Edman.
En dan de titeltrack met D‘Virgilio op drums, die zich hier op zijn Big Big Trains laat horen.
De opening klinkt zoals veel epics van Karmakanic beginnen, klein en met de nodige melancholie. Om de paar minuten duiken er nieuwe thema’s, instrumentaties, ritmes en maatsoorten op. Hoezo ‘The constant change of everything’?
Vooral de instrumentale passages zijn niet zelden doordrenkt met Flower Kings-invloeden, vooral uit de periode van “The Sum Of No Evil”. De toevoeging van achtergrondvocalen door Amanda Lehmann en leadvocalen door Dina Hoblinger zorgen voor welkome afwisseling.
Omdat de eerste veertien minuten zich in een vrij slepend tempo afspelen, ben je als luisteraar blij dat het tempo uiteindelijk omhoog gaat en we een heerlijke fusion passage krijgen voorgeschoteld. Nadat die tot bedaren is gekomen en Hackett zijn prachtig akoestische gitaarspel ten toon spreidt, werken Reingold c.s. met een mooie opbouw naar de slotclimax.
Persoonlijk vind ik het grotendeels ontbreken van Edman iets van een aderlating. Mitchell heeft een prachtige warme, ietwat hese stem met zo’n mooie rasp erin, maar Edman heeft een groter bereik en kan zijn timbre zo mooi verbuigen, waardoor hij kan beschikken over meer emotionele schakeringen. Iets wat bij Mitchell helaas ontbreekt.
Tevens lijken de dagen van de hemelbestormende, jubelende, virtuoze ‘Sturm und Drang’ prog, zo smaakvol vermengd met fusioninvloeden, geteld. Reingold is een grote man geworden en zijn muziek daarmee volwassen, maar heeft daardoor ook iets van die jeugdige, onstuimige onschuld verloren.