Ergens halverwege de jaren ’70 bezocht ELP-legende Greg Lake een concert van Premiata Proneria Marconi en was zo onder de indruk dat hij de band een platencontract aanbood bij het label dat zijn band net had opgericht: Manticore. Daarmee begon het internationale avontuur van de Italianen, die zich voor de gelegenheid een kortere naam aanmaten (PFM was voor niet-Italianen wat makkelijker te behappen) en een grotere bezetting. Voor de eerste plaat voor Manticore, “Chocolate Kings”, kreeg de band versterking van zanger Bernado Lanzetti en voor “Jet Lag” trok de band de Amerikaanse violist Gregory Bloch aan.
Het resultaat van die grotere bezetting is een mengeling van een meer naar de jazzrock verschuivend geluid en een versterking van de originele proginvloeden. Lanzetti klinkt als een wat verkouden halfbroer van Peter Gabriel (en dat is de aardige vergelijking, want bij vlagen hoor ik er ook wel een mekkerende geit in.) waardoor de invloed van Genesis en Gentle Giant weer duidelijker wordt. Door die voorzichtige experimenten met fusion en de (elektrische) viool ligt ook de vergelijking met Jean-Luc Ponty voor de hand. Ook de fretloze basfiguren van Patrick Djivas dragen bij aan een warm jazzgeluid. Een derde stroming die ik er af en toe tussendoor hoor heeft nadrukkelijk te maken met het feit dat de band de muziek opnam in Los Angeles: Amerikaanse West Coast.
Hoe dan ook, “Jet Lag” is een heel ander album dan de rits platen uit de eerste helft van de jaren ’70, maar het is tegelijk een prachtig werk. Dat komt wat mij betreft meer door die fusionkant dan door de echte progressieve nummers, die wat krampachtig klinken. De band zat natuurlijk ook in een wat lastige spagaat: internationaal doorbreken zonder je afkomst te verloochenen, ga er maar aan staan. Daarbij vind ik de zang van Lanzetti geen sterke troef; zijn stem moet je echt aanspreken, als zanger is hij niet heel bijzonder goed.
Vandaar dat ik liever een instrumentaal jazzrock nummer als Storia In “LA” hoor dan een ouderwets progepos als Jet Lag, al heeft ook dat zijn momenten. Naast Bloch en Djivas bevalt ook het watervlugge toetsenspel van Premoli, gitarist Mussida blijft wat meer op de achtergrond dan in de eerdere platen. Op momenten dat beide sferen samenvallen, zoals in Left-Handed Theory, stijgt de band boven zichzelf uit. Vakmanschap in spel, compositie en arrangementen maakt diepe indruk.
Zoals we intussen wel gewend zijn van Esoteric, is ook dit weer een voorbeeldige heruitgave met een waardevol en goed gedocumenteerd verhaal op het hoesje. Zoals we ook wel gewend zijn valt er desondanks het een en ander op aan te merken. De hoes van het oorspronkelijke album wordt door velen gewaardeerd als één van de mooiste van die tijd. Waarom is-ie dan vervangen door een zoveel minder fraai plaatje? En wat moeten we met bonustrack La Carrozza Di Hans, een nummer dat in een andere bezetting wordt gespeeld en van het allereerste album afstamt? Een uitvoering bovendien, die geteisterd wordt door een oersaaie drumsolo en een pompeus einde waar geen einde aankomt? Dergelijke vullertjes kan ik missen als kiespijn.
Het geluid is ondertussen van grote klasse. Precies de goede afweging tussen het behoud van analoge warmte en de winst van digitale scherpte en helderheid. Erg goed gedaan door Ben Wiseman, die Engelse magister die al zoveel oude opnamen naar deze tijd tilde.
Een dikke voldoende dus, deze heruitgave van een zeer waardevol album van Italië’s belangrijkste progressieve band, die bovendien Gregory Bloch de eer geeft die hij met zijn bijdragen aan deze plaat verdient. Bloch mocht na “Jet Lag” weer vertrekken, maar dat was vooral een verlies voor PFM. Zijn warme jazzrock geluid wordt op de latere platen node gemist. Na “Jet Lag” was het internationale avontuur afgelopen; Manticore werd opgedoekt en de bandleden kregen zo’n heimwee dat ze terugkeerden naar Italië. Jammer.
Erik Groeneweg