Wie kent ze nog, Ruphus, de jazzrockers uit Noorwegen? Nou ja ‘nog’, een goede kans dat een groot deel van de lezers nog nooit heeft gehoord van dit gezelschap. Hun zesde en laatste studioalbum verscheen namelijk in 1979! En het is dat Karisma Records besloot de zes lp’s van Ruphus opnieuw uit te brengen, anders was deze muziek voor velen waarschijnlijk voor altijd onder de radar gebleven.
Jacob Holm-Lupo (White Willow, The Opium Cartel) tekende voor de remasters van dit oeuvre. Naast de kans op een (hernieuwde) kennismaking bieden deze re-issues de gelegenheid om de recensies van deze band op de site van Progwereld aan te vullen.
Na het vijfde album, “Flying Colors”, leek het licht uit te gaan. Niet minder dan drie van de vijf leden stapten op, waaronder een van de oprichters, drummer Thor Bendiksen. Wat onmogelijk leek, lukte uiteindelijk toch en de nieuwe bezetting dook de studio in. Zangeres Gudny Aspaas kunnen we rustig de Heintje Davids van Ruphus noemen, want zij sloot zich voor de derde keer bij de groep aan. Het resultaat van deze inspanningen, “Manmade”, kwam oorspronkelijk uit in 1979. De producers Steve O’Donnell en Colin Horton-Jennings waren bij de opnamen betrokken.
Ruphus laat op deze schijf een vorm van zeer toegankelijke jazzrock horen. We kunnen rustig spreken van jazzrock-light en het etiket fusion kan ook op het doosje worden geplakt. De zes nummers ontrollen zich over het algemeen in een zeer ontspannen tempo en de ritmes zijn niet zo tegendraads als je bij jazzrock nog wel eens aantreft.
Hit-hat, drums en percussie zorgen voor de aftrap op Clear View, waar de priemende basgitaar zich enige tijd later aan toevoegt, samen met de synthesizer. De tekstloze zang en het toetsenwerk zorgen voor een Oosters sfeertje. Kjell Rønningen levert een heerlijk ontspannen toetsensolo af en Gudny Aspaas gaat behoorlijk de hoogte in. Kjell Larsen kan dan niet achterblijven en soleert op gitaar naar het einde.
Heel in de verte roepen de klanken iets van het oude Camel op, een link die oud-collega John van Leijen ook al legde in zijn recensie van “Let Your Light Shine”. Maar daar houden de associaties met de klassieke prog dan ook wel op. Deed de muziek van Ruphus in de beginjaren nog wel eens denken aan Uriah Heep, Yes, en Jethro Tull, die tijd lijkt met “Manmade” ver achter ons te liggen.
Met Snowy Days bereikt Ruphus de hoogste graad van ontspanning. Melodieus en volstrekt zonder haast kabbelt deze ballad voort. Aspaas zet haar meest ‘smoothe’ stem op en Rønningen volgt in dezelfde modus.
Iets meer pit zit er in Greener Grass Elsewhere, waarbij het bij de hele hoge tonen nog net goed gaat met de stem van Aspaas, maar voor meer opwinding zorgt dit nummer ook niet.
De Oosterse klanken keren terug op het de tien minuten aantikkende Dear Friend. Hier eist Larsen een hoofdrol voor zich op door enkele fraaie gitaarsolo’s ten beste te geven. Desondanks kost het moeite je aandacht de volle tien minuten bij dit nummer te houden.
Het is misschien tekenend dat “Manmade” afsluit met een bijna commercieel niemendalletje. Naar later bleek zou dit het laatste nummer zijn dat Ruphus op de plaat zette. Het einde van de zwanenzang, niet zo’n mooi einde van Ruphus, dat met de eerste platen toch zoveel furore had gemaakt. De nieuwe bezetting bleek toch niet voor een dusdanige inspiratie te zorgen dat het oude niveau kon worden benaderd en een vervolg zat er ook niet meer in. Dan kun je ook maar beter stoppen.
Ze musiceren prima, het klinkt allemaal best lekker, maar het is wel heel bedaard, de melodieën blijven niet hangen en de composities blinken niet bepaald uit in schoonheid en vernuft. Er zit te weinig pit in en het is met een lantaarntje zoeken naar hoogtepunten. Veel beter dan middelmatig kan ik “Manmade” daarom helaas niet noemen.
Deze lichtvoetige jazzrock-fushion lijkt me dan wel weer erg geschikt voor een zwoele zomeravond, aan het strand, als de zon even traag als de klanken in de zee zakt, ‘loungend’ in de kussens met een goed glas koude witte wijn in de hand, de fles geduldig in de koeler binnen handbereik.