Eindelijk is ‘ie er dan: de langverwachte autobiografie van Yes gitarist Steve Howe. Mooi getimed om vrijwel samen te laten vallen met het uitbrengen van zijn laatste soloalbum “Love Is”, maar dat terzijde. Zo pak je nog wat gratis reclametijd mee, nietwaar?
Steve zet direct de toon, in het eerste hoofdstuk wordt al meteen antwoord gegeven op de eeuwige vraag: ‘Komt het ooit nog eens tot een reünie met de in leven zijnde leden van de klassieke bezetting?’ In een soms tenenkrommend verslag van de ceremonie rondom de inhuldiging in de Rock ’n Roll Hall of Fame in april 2017 maakt hij aan alle speculaties omtrent dit onderwerp een einde: het gaat nooit, maar dan ook nooit meer gebeuren. Zo, dat is uit de weg.
Dan ontwikkelt zich een verhaal zoals al zo vaak is verteld, over een verlegen jongeman die in de gitaar zijn enige middel tot expressie vindt en via allerlei bandjes zijn weg baant naar succes en beroemdheid. Vooral de zware weg erheen, het veelvuldig toeren, de zakelijke hinderpalen en de vele personeelswisselingen komen me bekend voor. Vooral als je enige ervaring hebt in het lezen van muziek(auto)biografieën. Met name de periode van zijn jeugd tot aan het lidmaatschap van Yes in 1970 is interessant. Dat geldt ook nog voor de periode van de jaren zeventig, de hoogtijdagen van de pioniers van de progressieve rock. Daarna wordt het minder. Dat komt vooral omdat Howe zich verliest in enorme info overkill: het lijkt op een lange opsomming van data van met name tournees, inclusief de steden, opname-locaties, inclusief alle technici en het gebruikte instrumentarium. Dat begint op een bepaald moment te irriteren en leidt tot een zekere voorspelbaarheid, saaiheid zelfs.
Een paar opvallende zaken wil ik er nog wel even uitlichten: zoals het aantal optredens dat de inmiddels 73-jarige muzikant in zijn leven heeft gedaan, verdeeld over Yes, Asia, zijn trio en solo-shows. De ene tour is nog niet over of de andere start al weer, het zal hem geen windeieren hebben gelegd, maar of het goed is voor je gezondheid en/of relatie(s) is absoluut de vraag. Maar ook zijn verhouding met collega-muzikanten komt ter sprake, zij het summier. Zo zal Rick Wakeman nooit een vriend van hem worden, de tegenstellingen zijn simpelweg te groot. Ook het drugs- en drankgebruik van de helaas te vroeg gestorven bassist Chris Squire komt aan de orde. Evenals zijn soms moeizame relatie met eveneens overleden Asia bassist-zanger John Wetton. Geen makkelijk mens, deze Steve Howe, niet voor zichzelf maar ook niet voor zijn omgeving. Tenslotte wordt het mysterie achter de totstandkoming van misschien wel het slechtste album van Yes, “Heaven & Earth” uit 2014, gedeeltelijk ontrafeld. Howe’s respect en adoratie voor de grote gitaristen van zijn tijd (Chet Atkins, Les Paul, Wes Montgomery) is mooi en bijna aandoenlijk.
Ondanks de lawine aan feitjes is deze autobiografie een absolute must voor de trouwe fan van Yes, Asia en GTR. Al was het maar omdat Yes nog steeds bestaat met als onbetwiste leider en middelpunt de eeuwige hippie met zijn voorliefde voor gitaren, macrobiotisch voedsel, Duitse automobielen, nog meer gitaren en toch vooral zijn familie.