Zoals menig persoon die na de jaren ‘70 geboren is, leerde ik de muziek van The Electric Light Orchestra kennen middels mijn ouders. Een goed getimede tip van hen leidde naar het aanschaffen van een verzamelaar. De eerste compositie had een liefhebberij tot gevolg die voortduurt tot de dag van vandaag. Het nummer in kwestie was Showdown.
Deze compositie is een van de meest geslaagde voorbeelden van symfopop. Het is niet slechts een popnummer met een symfosaus, maar een naadloze versmelting van orkestrale vioolklanken en oorwurmmelodieën. De gitaarsolo in het midden stuwt vervolgens de tonen steeds hoger, waarna een audioverzakking voor reliëf zorgt. De terugkeer naar het hoofdritme enthousiasmeert. Op deze compositie bewijst Jeff Lynne een uitstekend liedjessmid te zijn die moeiteloos het orkest naar zijn hand zet. Met dit soort melodische, virtuoze pop zou de band nog veel succes oogsten.
Ook de eerste vier nummers, die samen een suite vormen, wijzen reeds naar de toekomst. Ergens lijkt dit haast de blauwdruk van “Eldorado” te zijn. Het epische thema van Ocean Breakup klinkt immers avontuurlijk en de synthesizers vestigen ook hier een dromerige sfeer. De reis wordt voorgezet op de aangenaam bluesy melancholica van Bluebird Is Dead. De violen smachten plechtig. Jammergenoeg wordt het estafettestokje overgegeven aan het niemendalletje Oh No Not Susan. Een veelbelovende hectische stampede leidt hier slechts naar een teleurstellend futloze tranentrekker. New World Rising / Ocean Break herpakt zich vervolgens met een hoekig synthesizerritme en een symfonische draaikolk. De strijkers creëren zelfs een epische conclusie. Aangename muziek, maar toch lijkt me dat er meer uit zo’n songcyclus te halen valt.
De band lijkt op dit soort momenten zoekende te zijn. De stijl van de vorige plaat, langgerekte symfo met rock & rollritmes, is bovendien nog volop aanwezig. Zo maakt afsluiter In the Hall Of The Mountain King dankbaar gebruik van een thema van Edvard Grieg, hetgeen enerzijds een moderne draai geeft aan een ondeugend leidmotief, maar wat anderzijds ook te iteratief klinkt. Een nummer als Daybreaker is in dit opzicht overtuigender. De stijl van de vorige platen wordt doorontwikkeld. De heren gieten hier het geluid in een compactere mal. De toetsen zijn nog immer statig en wekken anticipatie voor de draaiende synthesizermelodie die de ruggengraat vormt van deze compositie. De violen wikkelen zich rondom deze kern. De melodie is op subtiele wijze dansbaar, hoewel de intensiteit tot dreigende hoogtes wordt opgedreven. Het is haast alsof er een vechtpartij in de disco uitbreekt. De synthesizer redt gelukkig de avond met een gemoedelijkere uitgeleide.
Ofschoon er al veel moois in de stijgers staat, levert de zoekende natuur van dit album ook problemen op. Deze plaat komt rommelig over. De band lijkt over te lopen van ideeën die op zichzelf goed werken, maar die naast elkaar als los zand aanvoelen. Bijwijlen creëert dit een charmante, ongedwongen sfeer, maar deze langspeler voelt ook soms aan als een verzameling B-kantjes. Daarenboven klinkt de muziek, zelfs op de hoogtepunten ruwer; de detaillering zou later uitvoeriger worden.
“On The Third Day” is kortom een echte overgangsplaat. De band componeert compacter hetgeen doorgaans goed uitpakt. De eerste vier nummers tezamen met Showdown wijzen zelfs al nadrukkelijk voorwaarts. De rommelige natuur van de muziek gooit echter roet in het eten, waardoor dit album geen voltreffer is. Het is wel een goede generale repetitie voor de komende gloriedagen.