De laatste regel van de vorige cd van The Neal Morse Band (“The Similitude of a Dream”) luidde: “Let the great adventure now begin..”. Dat blijkt niet geheel geschoond te zijn geweest van profetische kennis, want de min of meer logische opvolger krijgt als titel mee… “The Great Adventure”. De muzikale vertaling van John Bunyan’s vertelling The Pilgrim’s Progress, over een Britse prediker, krijgt hiermee ook meteen een vervolg. De cd blijkt 22 nummers te bevatten. Oeps, het is een dubbelaar. Ik heb het niet zo op dubbelaars. Het is vaak veel te veel, met onnodig kaf tussen het koren. Maar sommige mensen hebben nu eenmaal muzikaal en tekstueel zoveel te vertellen, dat één schijfje niet volstaat. Zo iemand is Neal Morse. “The Similitude…” was ook al een dubbel-cd. Collega Math Lemmen niet in zijn recensie weinig heel van dit werkstuk: Morse valt op veel van zijn werk teveel in herhalingen; je hebt het allemaal al eens eerder gehoord.
Morse laat weten dat hij ruim twee uur aan goed materiaal had en er dus ongaarne geschrapt moest worden. Hij wilde eigenlijk iets heel nieuws maken, maar het gebeurde gewoon dat hij een vervolg op TSOAD ging maken. Met deze niet zo opwekkende voorinformatie begin ik aan de 22 nummers. De eerste luisterbeurt vallen mij letterlijk alleen de negatieve dingen op. Het is heel veel zang van Morse, die een karakteristieke manier van zingen heeft, soms een beetje tussen praten en zingen in, met een emotionele lading erin. En dat zingen lijkt echt altijd op elkaar. Ga je hierop letten, dan ga je je er aan ergeren. Morse zit vaak achter het orgel om zijn zang te begeleiden. Dat helpt ook niet altijd voor het goede gevoel. En inderdaad, lijken de toetsenriedels de zwaar aangezette gitaarpartijen, melodieën en samenzang van de heren veel op wat je al eerder hebt gehoord van Morse privé en met de andere bands waarin hij optrad. Tegendraadse stukken die alleen op chaos af lijken te koersen… Drie chapters, verdeeld over twee acts, kunnen dan een hele zit worden.
Maar…zo slecht kán het niet zijn. Neal Morse heeft heel wat in zijn mars, hij kán geweldige melodieën schrijven, een fraaie concepten in elkaar knutselen, heeft een indrukwekkend oeuvre op zijn naam staan, hij is een prima muzikant en heeft een puike band om zich heen. Met Mike Portnoy en Randy George is hij al zijn negende gezamenlijke project bezig. Die zijn dus wel een keer op elkaar ingespeeld. Het schrijven en opnemen kostte hem veel tijd en moeite, maar dat was bij succesvolle cd’s als “Sola Scriptura” en “Snow” (van Spock’s Beard) ook zo. En warempel, na enkele luisterbeurten ontbolstert het grote avontuur zich. Ik hoor dan alleen nog maar de mooie dingen. De fraaie melodieën die Morse vormgeeft met uitgekiend toetsenspel en slepend gitaarwerk, thema’s die meteen in je geheugen vastplakken en regelmatig terugkeren, de gelikte koortjes die het werk hier en daar een bijna gospelkarakter geven, solo’s over en weer, afwisselende sferen en ritmes, muren van geluid en gevoelig klein gezongen passages.
Nog later komen beide zijden van de grammofoonplaat in balans. Het is van tweeën een. De instrumentale Overture kleunt er meteen stevig in met (uiteraard) orkestraties, bombast, stevigheid, tegendraadse ritmes en een melodie die je bij de kladden pakt. Om het verhaal een andere wending was een andere stem nodig, dus horen we ook een andere stem dan die van Morse en dat kunnen we een verademing noemen. Bill Hubauers’s stem heeft iets weg van Nad Sylvan. De hele staalkaart van het kunnen van Morse komt voorbij. Pompende powerrock wisselt hij moeiteloos af met ingetogen passages waar hij de emotie in zijn stem met kenmerkende vibratie de vrije loop laat, met alleen piano, een viool of lichte synths. Er is ruimte voor gekkigheid: vreemde geluiden, circusachtig soms, dat past ongetwijfeld bij het verhaal. De jazzy passages ontbreken evenmin, dan kan het er heftig aan toegaan. Toetsen zijn alom aanwezig, in alle toonaarden klinken ze door. Naast de Hammond zeker ook de Moog en noem het arsenaal maar op. Ondersteunend, warme dekens achter een gitaarpartij, het ritme bepalend of nadrukkelijk op de voorgrond in een solo. Hetzelfde geldt voor de gitaar die ook voortdurend van zich doet spreken. To The River is een hoogtepunt. Het opent met kerkorgelgeluiden en een hele fijne gitaarsolo, waarna de band met meerstemmige zang invalt. Een toetsensolo maakt dit werkje compleet. Een muur van geluid wordt opgezet in The Great Dispair, met een gitaarlickje dat steeds doorkomt en als de band dan eindelijk gas terugneemt voor een welverdiend rustpuntje ontvouwt zich een van de hoogtepunten van deze dubbelaar: een gitaarsolo van dik anderhalve minuut die je op het puntje van je stoel brengt.
Genoeg moois te beleven op “The Great Adventure”, maar ook de eerder belichte schaduwkant dringt zich nadrukkelijk op. Het is inderdaad erg veel en veel oude Neal wijn in Morse zakken. Veel stukken zouden ook op ander werk van Morse hebben kunnen staan. Nogal wat onbestemde passages waarbij Neal op zijn Neal’s zingt passeren, waarvan je er al teveel hebt gehoord. Waarom je dan niet beperken tot één cd!? Er zijn genoeg hoogtepunten om er dan iets echt moois van te maken. Nu blijft het een beetje hinkelen op twee gedachten. “A love that never dies” zijn de laatste meerstemmig gezongen woorden in het traditiegetrouw zeer gedragen gebrachte slotstuk. Zou dat een vooruitwijzing zijn voor de titel van de volgende dubbelaar van deze band? Prima titel. Onze liefde voor mooie prog zal nooit sterven, maar overdrijven is ook een vak.
Fred Nieuwesteeg