Nadat Neal Morse had besloten dat het tijd werd voor een vaste begeleidingsband, dook hij met dit gezelschap de studio in om gezamenlijk “The Grand Experiment” te schrijven en op te nemen. Dat werd een mix van prog, ballad en metal, waarbij we met pijn in ons hart moesten vaststellen dat het, bijna, allemaal wel weer erg mooi was maar tevens weinig vernieuwend.
Voor het vervolg koos de band, of Neal, voor een concept dubbelalbum, gebaseerd op een boek uit 1687 getiteld: Pilgrim’s Progress, geschreven door John Bunyan, een Britse Baptist prediker. Back to the roots, zullen we maar zeggen? Het boek handelt over de tocht die een christen onderneemt van de Stad des Verderfs (City of Destruction) naar het hemelse Jeruzalem. Het album beslaat slechts de eerste 80 pagina’s van dit omvangrijke werk omdat de heren toen voldoende muzikaal materiaal bij elkaar hadden voor een dubbelaar.
Neal Morse heeft in het verleden laten zien en horen dat hij heel goed in staat is om een conceptalbum vorm te geven (“Snow”, “Testimony”, “The Whirlwind”). Goede verbindende verhaallijnen en fraaie muzikale afwisseling en opbouw, gecombineerd met grootse prog waren altijd sterke aspecten op die albums. Helaas is dat op deze “The Similitude Of A Dream” veel minder het geval. Het geheel klinkt ook na diverse luisterbeurten als een verzameling losse songs of muzikale ideeën.
Met die muzikale ideeën is niets mis. Er is meer dan genoeg fraai materiaal te beluisteren op dit album, zoals de mooie symfonische toetsensolo in We Have Got To Go, het ruige City Of Destruction en het poppy The Ways Of A Fool waarin in één song achtereenvolgens The Beatles, Electric Light Orchestra, Emerson Lake & Palmer en Queen worden geciteerd. Over de uitvoering van de muziek hoef je je geen zorgen te maken met deze uiterst getalenteerde musici. Helaas voegen Portnoy, George, Gilette en Hubauer hoegenaamd niets nieuws toe aan het, inmiddels bekende, Neal Morse prog-idioom: rustige, quasi emotionele opening, groots bombastisch thema, heavy rock, ballad, vleugje jazz, vleugje pop, instrumentale achtbaan en een lange meeslepende afsluiting.
Het grootste euvel van dit album is echter de, bijna letterlijke ‘similitude’ met Morse’s eerdere materiaal. Bij elke mooie melodie, ritmische variatie, akkoordopeenvolging, fraaie baslijn, toetsenriedeltje en drumbreak krijg ik de neiging om naar mijn cd-verzameling te lopen om het Neal Morse / Transatlantic-album op te zoeken waar ik dat al eerder heb gehoord. Deze kritiek ten aanzien van de muziek van Morse zal de gemiddelde progliefhebber niet vreemd in de oren klinken maar ik vond dat hij zich tot nu toe, uitgerust met zijn unieke talent, nog altijd aan de goede kant van de streep bevond.
Een liefhebber van prog die nog nooit iets van Neal Morse heeft beluisterd (bestaan die nog?) zal waarschijnlijk met volle teugen genieten van dit dubbelalbum. Hij of zij zal de opvatting van Mike Portnoy dat het hier om een waar meesterwerk gaat, volmondig beamen. Mensen die het oeuvre van Neal Morse kennen zullen waarschijnlijk meerdere malen bedenkelijk hun wenkbrauwen fronsen. Je moet wel heel erg dwars door de overeenkomsten heen luisteren om nog te kunnen genieten van het gebodene. Bedenkelijk is ook het ‘verplichte’ Nashville-deuntje Freedom Song en de voorliefde van Morse / Portnoy voor The Who die op dit album wel erg concreet gestalte krijgt in de vorm van I’m Running (vergezeld van een overigens indrukwekkende bassolo van Randy George). Come on Neal, raap je artistieke talenten bij elkaar en laat je eens door anderen inspireren! Het zou zonde zijn als jouw muziek tot een gimmick zou verworden.
Math Lemmen