Ik vind “The Mountain Queen”, het tweede album van Alquin, maar een weerbarstig plaatje dat zich lastig laat beschrijven. Na dit schijfje voor deze recensie helemaal suf gedraaid te hebben ben ik erachter gekomen dat de kennelijke mythe rondom deze groep de afgelopen 30 tot 35 jaar slechts in mijn hoofd groter is gegroeid en nu als een zeepbel uiteen is gespat. Je kunt natuurlijk ook zeggen dat mijn muzikale smaak is veranderd, maar dat is te goedkoop en te gemakkelijk.
De groep had zijn hoogtijdagen halverwege de zeventiger jaren. In die tijd waren vooral de albums “Nobody Can Wait Forever”, “Best Kept Secret” en “On Tour” veelgedraaide albums in de schoolpauzes van de MEAO waar ik toen op zat. Na het verlaten van de school gaf ook Alquin er de brui aan en ontwikkelde zich in mijn ogen een soort van cultstatus rondom deze groep.
Toen Alquin halverwege de negentigerjaren (in een deels andere bezetting) weer bij elkaar kwam voor wat optredens, nam ik dat voor kennisgeving aan. “One More Night” en zeker “Blue Planet”, die jaren nadien werden uitgebracht, hebben me nooit écht meer kunnen boeien. Het door mij zo geliefde en gewenste geluid van weleer was verdwenen. In mijn ogen was men weer bijeengekomen omdat zij dat zelf zo leuk vonden. Uiteraard is dat een niet geheel onbelangrijke motivator, maar ik kon me niet voorstellen dat veel mensen op deze albums zaten te wachten.
Nu luister ik naar een album dat 36 jaar geleden modern was en probeer tot me door te laten dringen waar ik naar luister. The Dance begint lekker met swingend orgel- en snerpend gitaarspel. Al spoedig wordt het dankzij het fluitspel behoorlijk zweverig. Waar ik vroeger kikte op dit psychedelische en lekker opgerekte nummer, word ik nu wreed wakker geschud door een scheurende saxofoon. Was dit het Alquin waar ik vroeger van hield? Ik kom tot de conclusie dat de muziek behoorlijk gedateerd klinkt.
Veel meer houd ik nu – in tegenstelling tot vroeguh – van instrumentale nummers als het Eric Clapton-achtige Soft-Eyed Woman met lekker kabbelend en melodieus gitaarspel. Ook het eenvoudige Convicts Of Air luistert nog steeds lekker weg. Die Ferdinand Bakker had eigenlijk wel een lekker stemgeluid hoor ik nu.
Blaasinstrumenten hebben altijd al een groot deel van het geluid van Alquin bepaald. Vrolijk bliezen de heren hun adem, gefilterd door fluit en saxofoon, de microfoons in. En dat deed men voornamelijk in lang uitgesponnen nummers als Mountain Queen. Verwacht niet het saxofoon geluid van een Fausto Papetti maar bereid je voor op rauwe alt-saxofoon. Het duel van dit koperblaasinstrument met fluit is een lust voor het oor, maar daarna is wat mij betreft de koek wel op. Een koek die mij destijds nog wel smaakte maar nu toch voor een wrange bijsmaak zorgt. Hoofdzakelijk omdat de muziek sterk afbuigt naar een stuk jazz wat technisch goed in elkaar steekt, maar niet direct geschikt is voor de oren van de hedendaagse progger.
Mr. Barnum Junior’s Magnificent And Fabulous City (Part One) is een vlot nummer dat dankzij het pianospel aanvankelijk een boogiewoogie stijl herbergt maar wordt omgebogen in een folkachtig geheel met vioolspel van Ferdinand Bakker en fluit van Ottenhof. Wanneer het volledige blazersensemble wordt ingezet ontstaat een brei van blaasgeluid dat kenmerkend is voor de muziek en doet denken aan Soft Machine.
Het zal voor onze eigen rockhistorie best goed zijn dat de oude albums van Alquin opnieuw beschikbaar komen. Kunnen we horen hoe goed we dit vroeger vonden. Anderzijds heeft de tand des tijds de muziek van Alquin flink geërodeerd en adviseer ik nieuwsgierigen die de groep niet kennen eerst eens voorzichtig naar “Sailors & Sinners” te gaan luisteren.
Hans Ravensbergen