Een nieuw Everon-album. Dat had werkelijk niemand aan zien komen. Het laatste wapenfeit van het Duitse viertal, “North”, zag zeventien jaar geleden het licht. Daarna werd en bleef het stil. Oliver Philipps en Christian Moos wierpen zich op hun ‘Spacelab Studio’ en er was geen drang of urgentie om zelf nog iets uit te brengen. Maar na aansporing van het label besloten de mannen om toch weer zelf te gaan creëren.
Twaalf nieuwe nummers werden gesmeed en opgenomen, tot het noodlot toesloeg. Drummer Christian Moos overleed totaal onverwachts. De laatste paar tracks werden daarom door Jason Gianni ingespeeld.
Fans van de band zullen in hun nopjes zijn met dit album. Het gezelschap laat het bekende en typische Everon-geluid in volle glorie terugkeren. Je kunt het omschrijven als bombastische progressieve neo-prog met een vleugje progmetal. Het is lekker recht-in-je-gezicht en met regelmaat is het zodanig intens en meeslepend dat je van je sokken wordt geblazen. Deze formule wordt in perfectie toegepast in opener No Embrace, die de band volledig terecht als eerste single uitbracht. Het overrompelende gitaargeluid van Ulli Hoever herken je uit duizenden en de muziek is ermee doorspekt. De overgangen zijn bij vlagen overrompelend. Een perfect begin.
Als alle bovenstaande ingrediënten aanwezig zijn is Everon op zijn sterkst. Dat hoor je bijvoorbeeld in het beeldende Monster. De teksten zijn hier zodanig verhalend dat het geheel als een film aan je voorbij trekt. Het gaat over iemand waarbij na jaren opeens de vader op de stoep staat. Een kwetsbare oude man, maar je ontdekt al snel dat hij (vroeger) een monster was. Als luisteraar zit je op het puntje van je stoel: “I prefer my monsters with the face of a monster and not of a friendly old man.” De opbouw is echt geweldig, met een grote rol voor meeslepende orkestraties en een alles doorklievende gitaarsolo. En wat dacht je van het korte maar intense instrumentale OCD? Hierin laat de band in krap drie minuten horen wat hij in huis heeft om je daarna versuft achter te laten.
Het hardere randje dat vooral vanaf “Bridge” zijn intrede in de muziek van Everon deed, is ook hier in ruime mate aanwezig. Zo worden in het titelnummer de grunts niet geschuwd. Gelukkig weet de band ze perfect te doseren. Ook de zware gitaarriffs duiken met grote regelmaat op en geven de muziek een diepere laag. Daar zorgt ook Oliver Philipps voor. Niet alleen door zijn sterke zang, maar vooral door zijn steevast goed gedoseerde toetsenpartijen. De ene keer klinken ze breekbaar en zacht, om even later groots en meeslepend uit de verf te komen.
De teksten zijn, zoals op elk Everon-album, niet bepaald luchtig. Dat maakt het album ook zwaar op de hand. Het is ook in die zin een album dat al je aandacht opeist. In de afsluiter Flesh komt al het goede nog een keer voorbij. In krap een kwartier word je nog lekker een keer goed door elkaar geschud. Draai het zo hard als verantwoord is.
En zo is de terugkeer van Everon niets minder dan een glorieuze zegetocht.
CD:
LP: