Magie

In het jaar 1974 scoorde het vrijwel onbekende Schotse groepje Pilot een dikke hit met het nummer Magic. Onder productionele leiding van de vermaarde Alan Parsons (The Beatles, Pink Floyd) werd het nummer opgenomen in de Abbey Road studio’s en door zanger/bassist David Paton naar de toppen van de hitparade gezongen. “Oh, oh, oh, it’s magic” was de aanstekelijke tekst destijds, voluit mee te zingen door iedereen die in deze tijd naar de radio luisterde. Het was niet zomaar een bandje, dat Pilot. De kern ervan, gitarist Ian Bairnson, drummer Stuart Tosh en de al genoemde David Paton, zou niet veel later samen met hun producer The Alan Parsons Project gaan vormen. Verantwoordelijk voor menig dikke hit en vette albums, van “Tales of Mystery & Imagination” (1976) tot en met “Stereotomy” (1985). De leden zouden zich bovendien associëren met gevestigde namen als 10CC (Tosh), Camel, Fish (Paton) en Kate Bush (Bairnson).

We scrollen ruim vijftig jaar door. De Deense farmagigant Novo Nordisk heeft met Ozempic een vette troef in handen. Het oorspronkelijk voor diabetici bedoelde medicijn blijkt zeer goed in de markt te liggen als afslankmiddel en heeft daarmee een gouden toekomst. Een slimme marketingman binnen het bedrijf bedacht hoe hij het middel nog beter aan de man/vrouw zou kunnen brengen. Zijn oplossing: een reclamespotje op tv met een makkelijk meezingbaar refrein als trekker. Hij kwam uiteindelijk terecht bij de hit uit 1974 van Pilot. “Oh, oh, oh, it’s magic” werd “O, o, o, Ozempic” en klaar was Kees. Een grappig filmpje werd gemaakt over de totstandkoming van de commercial. Je ziet David Paton, ruim vijf decennia na dato, weer met zijn gitaarkoffer in de hand over Abbey Road lopen op weg naar de gelijknamige legendarische opnamestudio. Daar komt de gitaar uit de koffer en zingt en speelt de inmiddels 75-jarige het nummer wat hem en zijn maatjes zoveel roem (en geld) heeft opgeleverd. Weliswaar met aangepaste tekst en in een lagere toonsoort, maar een kniesoor die daarop let.

 

Dit bericht op Instagram bekijken

 

Een bericht gedeeld door Jake Fogelnest (@jakefogelnest)

Alan Parsons heeft in recente interviews geantwoord op de vraag wat hem dat nou allemaal heeft opgeleverd. Hij houdt zijn wijsvinger en duim tegen elkaar in een cirkel: nul euro/dollar/pond lijkt hij te zeggen. Nou heb ik geen medelijden met de dikke miljonair, maar het is wel ironisch. Waar een beetje magie al niet toe leidt.

Comeback elpee gestopt?

De NVPI, de brancheorganisatie van de muziek- en filmindustrie, brengt jaarlijks een overzicht uit van de verkopen in muziekland. De trend was duidelijk merkbaar en al langere tijd gaande: de fysieke geluidsdrager was aan een comeback bezig. Maar die is in het afgelopen jaar tot stilstand gekomen.

De omzet van de Nederlandse muziekindustrie kwam in 2024 uit op € 334 miljoen, een groei van 12% ten opzichte van 2023. Het streamen van muziek blijft met een marktaandeel van 83%, € 278 miljoen, de belangrijkste bron van inkomsten voor de Nederlandse industrie. Al is de toename grotendeels het gevolg van prijsstijgingen in de abonnementen van streamingdiensten. En heel opmerkelijk: de omzet van ‘fysiek’ daalde met 6%, waarbij de omzet uit vinyl redelijk stabiel bleef met ruim € 37 miljoen (€ 38 miljoen in 2023). Maar hoe zit het dan met al die als paddenstoelen uit de grond schietende kleine platenzaken? Ik heb het nagevraagd, voor de goede orde: de omzet van de kleine winkel op de hoek, met vooral veel tweedehands en vintage, valt niet onder deze omzetgegevens. Gelukkig maar.

Je ziet ze weer verschijnen in het straatbeeld, waarin het aanbod al zo enorm verschraald is de laatste jaren: de platenwinkels. Kleine zaken, vaak gerund door enthousiastelingen, maar soms ook al wat groter en professioneler van aard. Nog niet altijd zo goed gesorteerd als ooit, maar het zit eraan te komen. Met zelfs een (summier) aantal elpees in een bak gelabeld ‘Prog’; het zal toch niet gekker worden?! 

Ik stap af en toe even binnen bij mijn lokale platenboer, de eigenaar semi-hippie, kijkt nauwelijks op van zijn krantje. Ik kijk verlekkerd rond en zoek al snel naar mijn favoriete bak, waar ik mijn vingers langs de platen laat glijden, ondertussen snel de hoes scannend. Mijn gedachten gaan dan soms onwillekeurig terug naar midden/eind jaren zeventig toen het hoogtepunt van de week bestond uit het bezoek aan zaken als Boudisque, RAF Records en Plato. Heerlijk uren grasduinen door de vele bakken met vaak bijzondere uitgaves. Box-sets, gekleurd vinyl, picture discs, Amerikaanse persingen, cut-outs, bootlegs, ik kon er geen genoeg van krijgen. Het doet me zelfs denken aan het idee om een Seminararbeit schreiben lassen, zo diepgaand was de ervaring van het ontdekken van al die bijzondere platen.

En dan, na het schatzoeken, met je juist verworven onbetaalbare bezit in een katoenen elpeetasje (je ziet ze soms nog wel eens bij leeftijdgenoten om de schouder hangen bij concerten) terug naar huis. Om ze direct bij thuiskomst van een stofvrije binnenhoes en krasvrije plastic buitenhoes te voorzien. En daarna onmiddellijk de naald te plaatsen op het begerenswaardige kleinood. Koptelefoon op en genotvol luisterend, terwijl de (klap-)hoes op minutieuze wijze bestudeerd wordt. En de teksten verslindend. Ik hou nu op, het risico van nostalgie ligt te veel op de loer.

Keren die gouden tijden nu terug? Laten we eerlijk zijn: ik denk het niet. Want hoezeer mijn romantische en nostalgische inslag me tracht terug te trekken naar die tijd van Roots schoenen, Kreidlers, parka’s en pukkels (de rugzak, niet de gelaats aandoening) , die periode keert niet meer terug. Bovendien zijn we veel te veel gewend aan respectievelijk verwend met Bluetooth en mp3, zowel in kwaliteit als gemak.

En ik moet hier toegeven: dit verhaal wordt gepend door iemand die nooit afscheid heeft kunnen nemen van zijn collectie van een kleine duizend exemplaren, zeer tot verdriet van een hele stoet partners die zich ongetwijfeld hebben afgevraagd wat ze nu weer hadden binnengesleept (de platen, niet de man, hoewel…).

Mijn platenspeler, een Thorens TD166 MK II met Ortofon F15 element (herinnert u zich deze nog?), maakt bepaald geen overuren. Heel af en toe wordt de stofkap nog weleens verwijderd, en wordt een oud maar geliefd exemplaar zorgvuldig op zijn plek geplaatst, vingers in het midden ter ondersteuning en duim aan de rand, om toch vooral maar geen vette afdrukken te maken. Arm ontgrendelen, hydraulisch liftje in stelling, een licht duwtje in de richting van de aanloopgroeven en dan voorzichtig laten zakken. Ik krijg er gewoon weer zin in, goede reden om dit verhaal te beëindigen. Veel (draai-) plezier gewenst.

Doorn in het oor!

Wie gaat er tegenwoordig niet met gehoorbescherming naar een popconcert? Dat geldt voor ondergetekende ook. Helaas, zou ik bijna willen zeggen.
De keren dat ik oordopjesvrij het einde van een concert haal, zijn niet erg talrijk meer. Vaak grijp ik na twee of drie nummers, wanhopig verzuchtend, alweer naar die dingen.

Waarom accepteren wij met zijn allen dat het geluid van bands vaak zó teringhard staat dat we onze oren moeten beschermen. Onze oren die ontworpen zijn om geluiden waar te nemen en ons te laten genieten van muziek. Maar als je dat vervolgens moet doen met dopjes in je oren is dat toch eigenlijk hetzelfde als door het Van Gogh Museum lopen met een zonnebril op?
Ik heb het zelfs meegemaakt dat de geluidsmixers bij een indoor festival, ergens in Brabant, achter de mengtafel zaten met oordopjes in. Dan ben je zelfs aan het schilderen met een zonnebril op!

Een van de redenen van dat harde geluid is het gebrek aan zelfdiscipline van muzikanten. Vaak stuwen ze elkaar op in hun streven ‘zichzelf goed te kunnen horen’ op het podium. Als er op het podium te hard wordt gespeeld, is er voor de mensen achter de knoppen niet veel eer meer te behalen.

Laatst was ik op het Midwinter Progfestival in Tivoli, Utrecht, waar die geweldige drummer Baard Kolstad van Leprous, voor de gelegenheid in dienst van Rendezvous Point, zó verschrikkelijk hard speelde dat er van de rest van de band slechts één grote brei overbleef.


Maar voor veel geluidsmixers valt er ook nog heel wat te leren.
Een band heeft op een album vaak een uitgekiende mix geproduceerd waar uren en uren aan is geschaafd. Dat het geluid dan live wat rauwer klinkt, is vrij logisch en heeft ook vaak zijn charme. Maar dat het veel geluidsmixers niet lukt om een logische basisbalans tussen de verschillende instrumenten tevoorschijn te toveren, vind ik onverteerbaar.
Veel geluidsmensen lijken al jaren een obsessie voor bas en drums te hebben waardoor gitaristen, toetsenisten en, niet in de laatste plaats, zangers het kind van de rekening worden.

Ik zou deze mensen graag willen adviseren om een keer een repetitiedag met een orkestdirigent mee te lopen. Die is bijna constant bezig om met zijn/haar ZEVENTIG orkestleden een zeer verfijnde en genuanceerde balans binnen het orkest te creëren.
Dan moet dat met vijf, zes, of zeven mensen op het podium en het vakkundig gebruik van de oren toch ook kunnen lukken, lijkt me…

Foto’s: www.gezondeten.nl  en www.repenroer.nl

Live and let live

Ik moet het toch even kwijt: ik heb een verschil van mening met de hoofdredactie van Progwereld. Iets wat (bijna) nooit voorkomt, maar toch. En het gaat over livealbums. Je moet weten, bij Progwereld mogen in de beroemde/beruchte eindejaarslijstjes een paar varianten van onze geliefde muziek NIET voorkomen: verzamelalbums, re-releases en livealbums. En bij de laatste zit hem nou net de kneep: ik vind dat livealbums net zo belangrijk (kunnen) zijn als een studioalbum, voor zowel pers als publiek. Maar ook als onderdeel van het complete oeuvre van artiesten. Wie denkt nou niet meteen aan “Yessongs”, “Seconds Out”, “Live in Pompeii” of zelfs ”P.U.L.S.E.”? En wat te denken van “The Night Watch” (King Crimson), “Two For The Show” (Kansas), “All The World’s a Stage” (Rush), “Paris” (Supertramp) of “Welcome Back My Friends” (ELP). En meer recent Transatlantic, Steven Wilson, Neal Morse en Big Big Train. Dat zijn toch absolute ‘musts’ als het gaat om de ultieme progrockverzameling.

Nou ben ik een zelfverkondigde liefhebber van concerten en dus van livealbums. Als ik de keuze heb tussen de studioversie en de liveversie van een favoriet nummer heb ik geen twijfel: ik kies vrijwel blindelings voor de levende versie. Dat komt grotendeels door een aantal ingrediënten die een livevertolking als groot voordeel heeft boven het in de opnamestudio geproduceerde origineel. Zo is daar in de eerste plaats de sfeer, de feedback van het publiek, uniek voorbeeld van band tussen fan en artiest. Daarnaast het feit dat het nummer vaak nét iets rauwer, iets minder gepolijst aanvoelt dan het (over)geproduceerde origineel. Bovendien is een livealbum vaak een soort van ‘best of’, soms met een nummer dat je niet vaak live hebt gehoord, ergens verstopt halverwege, speciaal voor de echte fan.

Dus ben ik voor mezelf begonnen om een eindejaarslijstje te fabriceren met louter livealbums. Zo verheug ik me dit jaar op de op geluids- en beeldplaat vastgelegde optredens van Steve Hackett, Jon Anderson & The Band Geeks, Kayak, Unitopia en Lifesigns, om maar een paar dwarsstraten te noemen. Het moet wel heel gek lopen als ik niet een solide top 5 of zelfs top 10 kan maken van al dat moois dat levend tot ons gebracht wordt. Bovendien overweeg ik om een aantal van bovengenoemde iconische livealbums alsnog te bespreken. Tot mijn niet geringe verbazing blijkt dat het gros ervan nooit door ons is gerecenseerd, mogelijk het gevolg van die rigide houding ten opzichte van dit type plaat.

Ongetwijfeld zal ons ‘meningsverschil’ snel bijgelegd worden, niemand houdt van ruzies. Maar het is soms de moeite waard om te knokken voor je principes, met de overtuiging dat je op het juiste spoor zit. Live and let live.

Eerbetoon

Ik heb op deze pagina’s al eens eerder mijn mening ten beste gegeven over het fenomeen tributebands. Inmiddels is het een blijvertje en minder een fenomeen getuige het grote aanbod in de theaters en het feit dat zelfs een mainstream medium als de televisie er grote shows op primetime aan wijdt. En misschien moet ik zelf ook mijn mening enigszins bijstellen, want lees maar eens met mij mee hoe mijn theaterbezoek er de afgelopen maand(en) uitzag:

  • November: The Analogues in Ziggo Dome, Amsterdam
  • December: The Dutch Queen in Poppodium Boerderij, Zoetermeer
  • Januari: Pink Floyd Project in World Forum, Den Haag
  • Januari: Yesshows in Poppodium Boerderij, Zoetermeer

Allemaal om verschillende redenen, maar met als grootste gemene deler het feit dat het zo verdomd goed klinkt allemaal.

The Analogues zijn zonder twijfel het beste voorbeeld van een succesvolle tributeband. Niet door de aankleding of een linkshandige bassist maar door de minutieuze manier waarop getracht wordt het oorspronkelijke (studio)geluid van de beste rockband ooit, The Beatles, na te spelen in een live setting. Je moet het gezien en gehoord hebben om overtuigd te raken. Ze houden er na tien jaar mee op, alle doelen zijn bereikt, alle albums zijn gespeeld, alle zalen in Nederland (en soms zelfs daarbuiten) zijn plat gespeeld. Bewondering voor zoveel toewijding en kwaliteit.

The Dutch Queen heeft een link met voornoemde The Analogues: de zanger die de ‘harde’ McCartney-stem voor zijn rekening neemt is ook de man die de enorme schoenen van fenomeen Freddie Mercury tracht te vullen. Met een band bestaande uit ervaren professionele Nederlandse musici lijkt dat aardig te lukken, kijkend naar de grote schare enthousiaste en luid meezingende concertbezoekers. Het is het ultieme feest der herkenning.

Pink Floyd Project timmert al jaren aan de weg in een uiterst competitieve wereld waar maar liefst minimaal vijf (5) professionele PF-tributebands de concurrentie vormen, alleen al in Nederland. Dat doen ze onder andere door naast het muzikale vakmanschap waarover de band beschikt een vleugje theater en dans toe te voegen, waardoor het minder statisch wordt als het origineel. Verwondering over zoveel inventiviteit.

Yesshows tenslotte is de benjamin in het gezelschap, pas sinds 2016 op parttime basis actief als Yes-coverband. Met de moeilijke taak om de unieke stem van voorman Jon Anderson te benaderen en de complexe muziek van de virtuoze Britten na te spelen voor een kritisch fan-publiek. Met een vrouwelijke zanger en een paar goede muzikanten wordt een poging gedaan. Respect.

Een mengeling van bewondering, feestelijke herkenning, verwondering en respect dus. En (bijna) elke keer verliet ik het theater/poppodium/de congreszaal met een grote glimlach op mijn gezicht en een fijn gevoel. Misschien moet ik mijn mening over tributebands enigszins herzien. Als eerbetoon aan de moedige bands die het aandurven om de muziek van hun en onze helden levend te houden.

Keuzestress

Een kijkje achter de schermen van de redactie van Progwereld, anoniem vanzelfsprekend…
Ik heb al eens eerder de pen ter hand genomen om jullie deelgenoot te maken van hoe het eraan toegaat bij ons als het jaar op zijn einde loopt.

Het is weer zover: wij maken ons op voor de jaarlijkse top 10 bij Progwereld, onder de noemer Het Wereldse Jaar. Dat doen we al vele jaren, sinds 2002 voor zover ik weet. Maar zelden zal een simpel lijstje zoveel stress hebben veroorzaakt als dit jaar. Het begon al met de aankondiging van de betreffende eindredacteur; hij wilde graag een deadline bepalen in verband met de hoeveelheid werk die eraan vastzit. Dat leidde tot een heuse polemiek en een bonte waaier aan reacties. Dat varieerde van “echt niet” tot “boeien.” Blijkbaar zit de gemiddelde recensent behoorlijk in zijn maag met het samenstellen van zo’n opsomming. Angst om een nog niet beluisterd album niet op te nemen tot het idee dat zich na vaststelling en inzending toch nog dat ene topalbum zal aandienen. Er werden vragen gesteld of het ging om de verschijningsdatum of de datum waarop wij het van een beoordeling hebben voorzien. Smokkelen heet dat in goed Nederlands.

Een zo mogelijk nog groter dilemma veroorzaakte de simpele vraag of er ook een favoriet nummer kon worden vermeld. De gezamenlijke mailbox ontplofte bijna onder de veelheid aan meningen. Er waren collega’s die dusdanig fanatiek aan het twistgesprek deelnamen dat het hun bijdrage aan onze geliefde website over de afgelopen zes maanden ruim overtrof. “Overdreven,” zul je misschien zeggen, ik ben geneigd je daarin volledig gelijk te geven. Persoonlijk houd ik vanaf het begin van het jaar een simpel lijstje bij dat door het jaar heen groeit en daaruit maak ik dan mijn keuze. Ik focus me daarbij vooral op de eerste drie à vier posities, soms zelfs vijf als ik me echt kwaad maak. De rest is onderling uitwisselbaar en min of meer willekeurig ingevuld.

Maar het geeft tegelijkertijd ook aan hoe serieus ons schrijverscollectief met dit fenomeen omgaat, een enkeling uitgezonderd. Wij zijn erop gebrand om jullie als lezers het allerbeste, meest objectieve (nou ja…) oordeel voor te schotelen. En dan kan het er knap scherp aan toegaan, dat kan ik je wel vertellen. Uiteindelijk leidt het allemaal tot de publicatie van een afgewogen eindoordeel van alle recensenten afzonderlijk en een grote finale met een gewogen gemiddelde als resultaat van dit productieve progjaar.

Over de kwaliteit van progjaar 2024 lopen de meningen net zo ver uiteen als over de uiteindelijke lijstjes. Er zijn collega’s die van een geweldig jaar spreken en er zijn er die het maar magertjes vonden. Zoveel hoofden, zoveel zinnen, het zal jullie niet verbazen, ik heb er al eens eerder over uitgeweid. Hou onze website scherp in de gaten, op 7 januari 2025 is het zover en zal iedereen kunnen lezen wat de definitieve uitkomst is. Laat ons gerust weten wat jullie ervan vinden. Alvast prettige feestdagen en een mooi jaareinde toegewenst, voorzichtig met de champagne en het vuurwerk.

Influencers

Het vreemdste verschijnsel van de afgelopen jaren is toch wel het fenomeen ‘influencer’. Althans voor mij dan. Het idee dat een onbekend iemand met hooguit wat lokale of C-categorie BN’er status, in staat is om de mening van anderen te beïnvloeden, slaat mij volledig met stomheid. En daarbij ook nog een meer dan redelijke boterham verdient door het aanprijzen van producten. Op het eigen YouTube-kanaal natuurlijk, of Instagram, ongetwijfeld fors gesponsord door de fabrikant van het product. Zoiets van “Wij van WC Eend…” En daar dan nog mee wegkomen ook.

Hoe ver zijn wij als individu gezonken als we de adviezen van dit soort non-valeurs ter harte nemen. In een land dat zo trots is op zijn kritische houding, op alle gebieden. We luisteren niet of nauwelijks naar onze regering, die vertrouwen we voor geen meter. We vinden onze volksvertegenwoordigers helemaal niets (overigens hebben we die zelf gekozen). Het OMT zit er alleen om de medische wereld uit de wind te houden, we geloven in de grootste onzin, complottheorieën die te gek zijn om zelfs maar te noemen. We hebben bovendien 18 miljoen bondscoaches die het allemaal veel beter weten dan die ene officiële. En tegelijk volgen we braaf de grootste onbenullen die ons met hun mooie praatjes trachten te beïnvloeden en ons bij voorkeur geld uit onze zak praten. Vreemd, heel vreemd.

Waarom die frustratie, hoor ik jullie vragen. Misschien wel omdat ik in de spiegel kijk, zo af en toe, en daar iemand aantref die door middel van zijn recensies op het gebied van progrock ook probeert om anderen te overtuigen van de kwaliteit van een of ander muziekproduct. OK, ik krijg er geen geld voor, integendeel, maar ik zie de parallel wel. Is dat dan hypocriet van mij of zit er voldoende altruïsme in om niet over één kam geschoren te worden met de domme wichten en gappies die ik zo verfoei? Ik hoop het maar.

Het zit voor mij een beetje in dezelfde hoek als de leasefiets, de maaltijd- en boodschappenbezorgdienst, de afhankelijkheid van de mobiele telefoon, social media en tatoeages. Misschien is het ook wel gewoon een generatiedingetje. Ik ben nog van de generatie die geleerd heeft om zelf een fietsband te plakken, ik doe zelf mijn boodschappen en laat zelden eten thuis komen. Mijn telefoon is zeker niet het laatste model, om over tattoos maar helemaal niet te spreken. Ik ben gewoon een ouwe lul met een voorliefde voor progressieve rock. Maar wel een die zelf in staat is om beslissingen te nemen. Gelukkig maar.

Buisklokken

“Tubular Bells” van Mike Oldfield heeft de wereld veranderd, daarover bestaat geen twijfel. Want zonder de beroemde buisklokken:

  • hadden opvolgers “Hergest Ridge” (1974) en mijn favoriete Oldfield-album “Ommadawn” (1975) nooit het levenslicht gezien. En een hele reeks prachtige albums/nummers ook niet.
  • had het Virgin imperium nooit bestaan en was Richard Branson nooit miljardair geworden (wel multimiljonair).
  • konden producers Simon Heyworth en Tom Newman nooit pochen over (en faam ontlenen aan) hun medewerking aan de totstandkoming van de plaat.
  • zouden zangeres Maggie Reilly (Moonlight Shadow, To France) en zanger Barry Palmer (Discovery) andere schnabbels hebben moeten zoeken om aan geld te komen in plaats van te teren op Oldfields geniale ingevingen.
  • hadden de producers van horrorfilm “The Excorcist”, circusduo Bassie en Adriaan en sci-fi serie X-Files toch echt op zoek moeten gaan naar een ander thema voor hun achtergrondmuziek.
  • zou de openingsceremonie van de Olympische Spelen in Londen in 2012 nooit zo boeiend zijn geweest.
  • had Magenta-oprichter en componist/multi-instrumentalist Rob Reed nooit de inspiratie gevonden voor zijn “Sanctuary”-albums, volledig in de stijl van de maestro.
  • zou het iconische hoesontwerp van Trevor Key waarschijnlijk nooit bestaan hebben. Wat als Oldfield niet toevallig tegen een set ‘bells’ was aangelopen, maar tegen een volledig kerkorgel. Had het album dan “Church” of misschien “Organ” geheten? Welke afbeelding had er dan op de hoes gestaan?
  • had ik een van mijn meest memorabele optredens ooit moeten missen: Mike Oldfield live in het Haagse Congresgebouw in april 1979. Met ruim 45 personen op het podium, waaronder een orkest, koor en volledige rockband, allen gekleed in stemmig kaki. En Mike zelf natuurlijk, op elektrische gitaar, stoïcijns, met plectrum tussen zijn lippen geklemd.
  • was mijn interesse in akoestische gitaarmuziek nooit zo aangewakkerd: soloalbums van Steve Howe, Steve Hackett maar ook Leo Kottke, Tommy Emmanuel en de oer-Hollandse Harry Sacksioni werden grijs gedraaid.
  • had ik nooit van het bestaan geweten van minimalistische componisten als Terry Riley, Philip Glass en Steve Reich, nou niet direct de meest voor de hand liggende muziekkeuze voor een teenager.
  • had ik dit epistel nooit kunnen schrijven. Ook al realiseer ik mij dat ik één jaar te laat ben met mijn eerbetoon: het album werd uitgebracht op 25 mei 1973. Dat maakt het nu 51 jaar oud. Sorry.

Proke

Nee, dit artikel gaat niet over een nieuwe stonerrockband uit het zuiden van Engeland. En het is ook geen spelfout van de Engelse vertaling van het woord ‘platzak’. Het is een zelfverzonnen woord, een samentrekking van prog en woke. Want ook op de burelen van Progwereld ontkomen wij niet aan de discussie over wat wel en vooral wat niet hoort. Ik werd namelijk recent op mijn vestje gespuugd (niet letterlijk) door de eindredacteur. Het was hem opgevallen dat ik in een concertverslag de woorden ‘schone’ en ‘mooie’ had gebruikt in combinatie met een zangeres.

Ik schrok me het lazarus (niet letterlijk) en begon direct mijn stukje te herlezen. Het stond er inderdaad, maar in mijn ogen toch vol respect voor de kwaliteit van de betrokkene(n) en niet zozeer alleen met betrekking tot het fysieke aspect. En dan ga je nadenken: ik ben niet altijd even ‘schoon’ geweest als het gaat om mijn beschrijvingen in vooral concertverslagen. Ik weet zeker dat ik ooit wel eens de ex-zanger van een bandje tijdens een reünieconcert vergeleken heb met Homer Simpson (vrij accuraat, al zeg ik het zelf). Ik zou zomaar de beide Saga-broertjes wel eens uitgemaakt kunnen hebben voor ‘kobolds’ (zeg nou zelf). En ik weet ook zeker dat ik ooit eens iets geschreven heb over de buikomvang van de leden van Arena (het ging vanzelf). Ook heb ik me in een meer recente column laten verleiden (…) om een voormalig idool een ‘goed uitziende blondine’ te noemen. Mea culpa, mea maxima culpa. Excuses aan een ieder die ik ooit (onbedoeld) beledigd of beschadigd heb.

Maar ik ben dan ook slechts een simpele, oudere, witte man die vanuit dat perspectief zijn stukjes schrijft. Niet vanuit de ogen van een jonge zwarte vrouw of vanuit een genderneutrale jonge man/vrouw/het. Dat is nou eenmaal mijn achtergrond, zo ben ik ook ooit geboren (niet als oudere, hoewel…). Maar ik ben de laatste om de maatschappelijke ontwikkelingen niet te volgen en soms zelfs te omarmen. Maar af en toe wordt het te gek, dan slaan we door. Misschien dat de onderstaande greep uit de reacties die wij krijgen op de titels en soms teksten uit ons aller favoriete genre duidelijk maakt wat ik bedoel. Ik noem het de Proke top 6.

Genesis – The Return of the Giant Hogweed
Commentaar van het NHB (Nederlands Horticulturen Bureau): wij zijn tegen de stigmatisering van een buitenlandse overwoekerende plantensoort.

Genesis – I can’t dance
Reactie van de BvNDBM (Bond voor Niet Dansende Blanke Mannen): dit is zó stereotiep om steeds maar weer diezelfde witte man af te schilderen als iemand die geen soepele heupen heeft!

Yes – Don’t Kill The Whale
Onverwachte respons van de PPP (Pro Plankton Partij): weet u wel welke hoeveelheden van onze leden per hap/slok door dit monster worden verorberd?!

Pink Floyd – The Wall
Reactie in koor van Trump, Erdogan, Wilders en Orban: wat is er mis met zo’n prachtig metershoog bouwwerk?!

Emerson, Lake & Palmer – Fanfare for the Common Man
De complete LHBTIQ+ gemeenschap valt over ons heen: moet dat nu echt, zo’n ode aan de GEWONE man?!

King Crimson – Elephant Talk
Naar verluidt draaide Prins Bernhard zich om in zijn graf.

 

Idioot

Ik beschouw mezelf als een regelmatige concertbezoeker; ik kom toch wel aan minimaal vijftien bezoeken per jaar, schat ik zo in. In 2017 bereikte ik zelfs een klein persoonlijk record: ik kwam tot het in mijn ogen respectabele aantal van dertig optredens, 2,5 per maand. Niet slecht voor iemand die er ook nog een normaal (…) sociaal leven op na houdt. Daar moet ik wel bij zeggen dat ik alleen de shows tel, niet de artiesten. Dus een festival met vijf bands geldt als één concert, niet als vijf. 

Binnen het team van Progwereld mag ik dan misschien een ‘veulvraat’ zijn, ik stel niets voor in vergelijking met onze fotograaf Ron Kraaijkamp. Dat is de echte liefhebber van liveoptredens. Als fotograaf, maar vooral als fan van levende muziek. Ron telt wel het aantal bands dat hij ziet in plaats van de locaties/theaters die hij bezoekt. En dan stokt de teller toch pas bij zestig. Ofwel, Ron ziet kans om gemiddeld meer dan één artiest/band per week te zien. Petje af voor zoveel passie en drive. En dan nog vaak binnen het door hem en ons allen zo geliefde progrock genre. Daarbij ziet hij ook nog eens kans om de artiesten op het podium op professionele wijze op de gevoelige plaat vast te leggen, hulde!

Maar bij wat ik kortgeleden in de krant zag staan verbleekt zelfs de prachtige prestatie van ons aller Ron. Want onder de kop in het AD ‘Niek gaat idioot graag naar bands en zag er vorig jaar 716’, staat het verhaal van een regelrechte muziekfanaat. Met een verantwoordelijke baan, als hoofd van de afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling bij een gemeente. En ja, zelfs met een echtgenote. Die overigens nooit met hem meegaat op zijn trektocht. Ook hij telt de bands, niet de shows, maar dat maakt het allemaal niet minder indrukwekkend. Zijn record staat zelfs op 892 optredens, in 2016. Hij geeft zichzelf twee dagen om op adem te komen, de rest van de week staat grotendeels in het teken van de popconcerten. OK, hij is een veelvreter, het genre maakt hem niet zoveel uit. Of het nou een singer/songwriter is of een meerkoppige band, Niek staat vooraan bij het podium. Dat levert hem zelfs enige populariteit op; andere bezoekers valt het op enig moment op, steeds weer diezelfde kerel in het publiek. 

Gevraagd naar zijn favoriete band komt Pink Floyd als winnaar uit de bus, maar ook Deep Purple, Led Zeppelin en Focus worden genoemd. Jullie kunnen de leeftijd van onze vriend wel een beetje raden. Maar nu komt het: als hem gevraagd wordt naar zijn eerste grote concert dan noemt hij Yes in Ahoy. “In 1978, geloof ik”. Kijk, dat vind ik nou vreemd. Dan ben je al naar duizenden bandjes en artiesten wezen kijken en dan weet je niet meer wanneer je eerste grote show plaatsvond?! Dat vind ik bijna ongelofelijk. Ik weet het nog heel goed: het was Yes in Ahoy, maar niet in 1978, Yes heeft dat jaar helemaal niet in Nederland opgetreden, maar op 25 november 1977, een jaar eerder dus. Met de oude hippie-zanger Donovan in het voorprogramma. Die overigens onder luid boegeroep het podium moest verlaten, de fans hadden geen boodschap aan zijn jaren 60-muziek. En dan denk ik dus: ben je nou een grote muziekfan of gewoon een veelvraat? Gaat het om de kwaliteit of de kwantiteit? 

Ik ga dit jaar drie keer naar mijn favoriete bandje van alle tijden, nog steeds datzelfde Yes. Ik ga er zelfs twee keer de grens voor over. Idioot dat ik ben.

Send this to a friend