Die vermaledijde jaren tachtig toch… hoeveel gedesillusioneerde symfomanen hebben dit decennium niet bewust overgeslagen en hebben, toen de rook om hun hoofd was verdwenen, hun treintje pas in de loop der jaren negentig weer ingehaakt ? Niet velen hebben de sprong gemaakt en hunkeren nog mijmerend naar die gouden jaren zeventig, toen muzikanten nog bepalend waren voor wat zich in het pop- en rocklandschap afspeelde. De kaarten werden echter grondig dooreen geschud door het Punk en New Wave geweld, zowat de grootste commerciële farce ooit, want de platenindustrie kreeg toen plots door dat je een meute zowat alles door de strot kon rammen. Artistiek vakmanschap was niet meer in; synthetisch spul was immers makkelijker te fabriceren, te verpakken en aan de man te brengen; het was het soort spul dat viespeuken als Stock, Aitken & Waterman met de verschrikkelijke regelmaat van een klok mochten oplepelen.Tegen deze achtergrond diende een symfoband als Marillion te acteren, met het ene been nog stevig verankerd in de jaren zeventig en het andere bengelend in deze nieuwe tijden. Na het onverhoopte succes van de ep “Market Square Heroes” (1982) waagde de groep zich aan het grote werk en lanceerde “Script For A Jester’s Tear” richting het muzikale niemandsland. De lp sloeg in als een komeet op het toen al fel uitgedunde reservaat der symfomanen, niet in het minst door de overduidelijke link met Genesis. Vooral de charismatische frontman Fish was hier debet aan: zijn verbale snedigheid – een replica van zijn grote voorbeeld Peter Gabriel, zijn beschilderde smikkel, zijn manier van zingen (hoewel soms als een oud wijf uit één of andere Monty Python-sketch) en zijn podiumprésence bezorgden menige Genesis-fan een aha-erlebnis. Maar eerder nog dan het zoveelste slappe afkooksel van deze symfo-gigant, wist de groep zich op haar debuut te profileren als de voorloper van een nieuwe lichting, die zich in de loop der jaren tachtig verder zou ontwikkelen: de neoprog.
Op “Script …” tekenden zich de eerste tekenen van dit subgenre al af, zij het nog vrij discreet. Cleane productie, compactere songs, minder solo’s en vooral de implementatie van een nieuw arsenaal keyboards zorgden voor een redelijk eigentijds geluid, dat een meer aanvaardbaar (lees: commercieel) compromis moest bieden tussen de artistieke aspiraties van de muzikanten en de productgerichte aanpak van de platenmaatschappijen. Wat overigens later maar al te vaak resulteerde in wat zielloze, ongeïnspireerde (neo)progmuziek waar enige vernieuwingsdrang volledig ontbrak en het eindeloos herkauwen van thema’s tot kunst verheven werd. Not my cup of tea, maar zo waren de tijden nu eenmaal. Bij het vroege Marillion viel het overigens nog best mee.
De melodramatische teneur van de openings- en tevens titeltrack barstte uit alle voegen en was koren op de molen van de door Fish zo gehate pers, die overigens korte metten maakte met deze niet verwijderde etterbuil uit het vorige decennium. Los van het getormenteerde ‘sein’ dat tot vervelens toe werd uitgemolken op deze song, hoorde je ook een gepassioneerd man wiens gedrevenheid de anderen tot het uiterste dwong. Luister maar naar de felle gitaarsolo van Steve Rothery net voor de nar ons een blik gunt in zijn diepste zielenroerselen. Script For A Jester’s Tear was qua opbouw en uitvoering nog een vrij klassieke song met een duidelijke seventies stempel, maar het spanningsveld tussen de erg fraaie melodieuze settings en de nogal bitsige uithalen van frontman Fish zouden vooral op het volgende nummer, He Knows You Know, volledig tot uiting komen. Ondanks het wat fletse drumwerk van Mick Pointer (tja, ook toen al) waren het vooral de breed uitgesmeerde toetsengolven van Mark Kelly die heerlijk uit de geluidsspeakers rolden. Het snokkende ritme op Garden Party stamde duidelijk uit het ‘Genesis met Gabriel’-tijdperk en zou later nog eens dunnetjes overgedaan worden in het oubollige Forgotten Sons. Ook het melancholische Chelsea Monday en het enigmatische The Web behoren thans tot het opgeborgen erfgoed van de band, maar blijken nog steeds goed in de markt te liggen bij de oorspronkelijke schare fans, die Marillion toen voor zich wist te winnen. Diezelfde aanhangers vielen trouwens ook voor het hoesontwerp van Mark Wilkinson, die op fenomenale wijze de stortvloed aan ideeën van Fish in een uniek kader had weten te plaatsen.
“Script For A Jester’s Tear” was ongetwijfeld een cruciaal album voor de groep maar meer nog dan dat, gaf het een signaal dat er een nieuwe generatie in aantocht was. En zo werd de continuïteit van het genre min of meer verzekerd, al bleek dat geen garantie te zijn voor kwaliteitsvolle muziek. Marillion had wel het voordeel over een gedreven leider te beschikken, die overigens regelmatig in de clinch ging met het establishment. “Script…” vormde, het ongunstige gesternte ten spijt, de prelude tot een succesvolle periode en gaf de criticasters lik op stuk. En dat was in die dagen geen geringe prestatie…
Piet Michem