De autobiografie van multi-instrumentalist Mike Oldfield heeft een bijzondere titel: “Changeling”, dat zoveel betekent als ‘verwisseld bij geboorte’. Dat thema, het gevoel er niet bij te passen, nergens toe te behoren, eenling en buitenstaander te zijn, keert regelmatig terug in het boek. Een boek dat je bij de keel grijpt en niet meer los laat. Zoveel gebeurt er in het eerste deel, waarin het leven van een nog jonge Michael Oldfield wordt beschreven. Door de man zelf, zonder ghostwriter, met veel gevoel voor detail, humor ook, en inzicht verschaffend in de psyche van deze getormenteerde jongeman.
Het boek begint al anders dan anders, met zijn deelname in 1979 aan een bijzonder seminar wat het beste beschreven kan worden als een soort hergeboorte in groepsverband. Dit was gebaseerd op Werner Erhard’s EST training, een discutabel soort zelfassertiviteitsprogramma in combinatie met wedergeboorte-ervaring. Oldfield kwam hier, na drie intensieve dagen, als herboren uit terug, als een ander mens.
Een levensveranderende ervaring voor een dan nog pas 26-jarige Oldfield, die dan al een heel leven achter zich heeft. Een leven dat start in de jaren vijftig, op 15 mei 1953, in een ziekenhuis in Bath, om precies te zijn. Het boek verhaalt gedetailleerd over de relatief gelukkige jonge jeugd als jongste zoon van een huisarts en een ervaren verpleegster. Maar altijd met dat gevoel een zonderling te zijn, een buitenbeentje. De ernstige mentale ziekte die zich bij zijn moeder ontplooit en die het gezin verscheurt, laat grote sporen na op de jongeling. Het gezin verhuist een aantal keren en dat betekent dat een jonge Oldfield ook verschillende scholen bezoekt. Hij is geen groot student, houdt zich grotendeels bezig met het bouwen van modelvliegtuigjes en ontdekt gaandeweg de gitaar en muziek.
Maar de demonen in zijn lijf blijven hem angst aanjagen, het worden oncontroleerbare paniekaanvallen die hem een groot deel van zijn leven parten blijven spelen. Al op jonge leeftijd worden drugs (hasj en LSD) en vooral drank een vast onderdeel van zijn ritueel, vooral om de angstaanvallen tegen te gaan. De gitaar wordt zijn redding, hij wordt een begiftigd musicus, vooral door duizenden uren te oefenen en op heel jonge leeftijd al in clubs te spelen. Via een bandje met zijn zusje Sally en optredens met folkbandjes, komt hij in de band van Kevin Ayers terecht, op zestienjarige leeftijd. Dan begint hij al te schrijven aan zijn “Opus One”, zijn grote werkstuk dat uiteindelijk als “Tubular Bells” wereldwijd bekend zou worden. Op intrigerende wijze beschrijft hij de totstandkoming van het iconische album. Zijn kennismaking met een nog jonge Richard Branson, de Manor studio, de opnamesessies, alles komt tot in detail voorbij.
Maar ook de financiële problemen, de sociale isolatie, en de steeds terugkerende continue psychische problemen waar de hoofdrolspeler mee kampt. Die nog verder verergeren door de scheiding van zijn ouders, de ruzie met zijn vader en de dood van zijn moeder. En het knagende gevoel dat zijn eigen aandoening een erfelijk karakter heeft. Vooral de beschrijving van wat er met hem gebeurt op die momenten is even aandoenlijk als beklemmend.
Zoveel tijd hij neemt om de periode tot en met “Tubular Bells” (1973) met zoveel details te beschrijven, zo weinig aandacht besteedt hij aan de periode erna. Deels door een gebrek aan accurate herinneringen, zijn drankgebruik neemt gigantische proporties aan, deels door desinteresse. Sommige albums, hij zou er in totaal dertien uitbrengen voor Virgin over een periode van 24 jaar, worden nauwelijks vermeld. Het lijkt wel of zijn leven ophield op zijn 19e. Na de hergeboorte ontstaat er een andere Oldfield: de kluizenaar met ontbrekende sociale vaardigheden wordt een ander mens: socialer, uitgaand, geïnteresseerd; opeens zijn interviews, tournees en video’s niet langer taboe. De andere kant van het in zichzelf gekeerde genie is er ook: de vele huizen, compleet met hightech opnamestudio’s, de luxe auto’s, de privévliegtuigjes en helikopters, ze maken ook deel uit van de mediapersoonlijkheid die hij zou worden. Maar dat hoogtepunt uit 1973 zou hij nooit meer overtreffen, ook al waren er diverse opvolgers met (bijna) dezelfde titel. Hij geeft het zelf ook ergens in het boek aan: na de spraakmakende hergeboortesessies had hij zijn demonen voor een groot deel onder controle, maar diezelfde demonen waren ook inspiratiebronnen voor zijn muziek. En die werd dus nooit meer hetzelfde.
Een uiterst interessant boek, niet alleen voor Oldfield-adepten. Hij gunt ons een blik in zijn innerlijke psyche, verder dan menig schrijver dat ooit gedaan heeft. Het boek dateert uit 2007, dus een aantal nieuwe hoogtepunten uit zijn (muzikale) leven is niet vermeld. Zoals de openingsceremonie van de Olympische Spelen in Londen in 2012, waar zijn muziek een prominente rol zou spelen. Of zijn album “Return to Ommadawn” uit 2017 waarop hij letterlijk terugkeert naar een ander album waar hij trots op was. Maar ook een peilloos dieptepunt als het overlijden van oudste zoon Dougal op 33-jarige leeftijd in 2015. Maar wat beklijft is toch vooral de lange en pijnlijke weg die hij heeft moeten afleggen om eindelijk vrede met zichzelf te kunnen hebben.
Henk Tuijn, geboren in januari 1954, heeft de opkomst van de symfonische rock eind jaren 60 en begin jaren 70 heel bewust meegemaakt. Henk heeft een indrukwekkende verzameling progalbums opgebouwd en schreef hierover al in zijn boek “Het Mooiste Plaatje”. Lenne Huisman, ietwat jonger (geboren in 1963), is door zijn oudere broers het progrockpad opgestuurd. In zijn boek “50 jaar Progressieve Rock – Introductie gids” schetst hij een overzicht van de belangrijkste bands en albums van de afgelopen 50 jaar. Na hun kennismaking – dankzij de publicatie van beider boeken – is het idee ontstaan om met name de beginperiode van de progrock verder te verkennen. Het boek “Verborgen prog-parels 1970-1980”, dat de ‘belangrijkste beminde-maar-onbekende progparels’ uit dat decennium beschrijft, is het resultaat van hun gezamenlijke ontdekkingstocht.
Het zoekproces van beide heren, dat ruim een half jaar heeft geduurd, heeft geleid tot 55 prog-parels. Een prog-parel is – volgens de auteurs – een uniek muziekdocument (lees album) dat bijgedragen heeft aan de ontwikkeling van de progrock. De albums beschreven in het boek zijn albums die de auteurs nog altijd (meer dan) het beluisteren waard vinden en die niet, of maar beperkt, bekend zijn bij de gemiddelde progliefhebber. De auteurs hebben zich hierbij vooral laten leiden door hun persoonlijke voorkeuren en smaak. Dus niet alle subgenres uit de progrock komen aan bod, maar de belangrijkste progressieve en symfonische stromingen uit het beschreven decennium wel.
Na de inleiding, waarin de terminologie, verantwoording voor de gemaakte keuzen en de doelgroep van dit boek worden beschreven, stellen de auteurs zich voor in hoofdstuk 2. Hun persoonlijke reis door de progrock, de kennismaking met het genre en hun enthousiasme en koopgedrag wordt heerlijk leesbaar beschreven. Menigeen zal zich herkennen in hun muzikale reis door albums, bands en liveoptredens. De bezoeken aan platenwinkels, het zoek- en uitpluiswerk, het uitgebreide luistergedrag en de uitwisseling van bandnamen en albums met vrienden is voor mij zeer herkenbaar.
Hoofdstuk 3 beschrijft de zoektocht naar de verborgen prog-parels uit de jaren 70. De verschillende bronnen die zijn geraadpleegd worden beschreven en de wijze waarop de specifieke albums zijn geselecteerd. Natuurlijk is de keuze arbitrair en zeker afhankelijk van de persoonlijke muziekvoorkeur van de schrijvers, maar de wijze waarop dit is beschreven maakt het voor iedereen mogelijk om een vergelijkbare zoektocht te doorlopen. Hierbij kan iedereen voor zichzelf een keuze maken en hier en daar een andere afslag nemen. Wel of geen Mellotron, Italiaanse smaakmakers of toch meer Amerikaans, beïnvloed door bands als Genesis, Yes of toch maar Pink Floyd nemen… Zo kan een persoonlijke ontdekkingstocht gemaakt worden, waarbij waarschijnlijk nog veel andere prog-parels zullen worden ontdekt.
Hoofdstuk 4 beschrijft – stuk voor stuk – de 55 parels die door de auteurs zijn geselecteerd. Hierbij wordt telkens via een vast stramien de prog-parel beschreven. Eerst de feitelijkheden (band, bezetting en albums), dan een motivatie voor de keuze, quotes uit de vakpers (denk vooral aan IO-Pages, Progarchives, DPRP en natuurlijk Progwereld) en een impressie (eigen beelden en visies) over het album en de nummers.
De 55 geselecteerde albums zijn alle uitzonderlijke muziekstukken, die inderdaad goed verborgen zijn gebleven in de afgelopen vijftig jaar. Voor uw recensent zit daar toch een flink aantal albums bij die ik nog nooit had gehoord. Het goede nieuws is dat bijna alle albums zijn terug te vinden op de streamingdiensten die we tegenwoordig hebben. En menig album is zeker het opzoeken en beluisteren waard!
Tot slot wordt in hoofdstuk 5 door de schrijvers kort teruggeblikt op de zoektocht. Meer nog dan het ontdekken van de 55 prog-parels die beschreven zijn in het boek, zijn zij in contact gekomen met ‘hun’ prog-geschiedenis. In hun slotwoord zetten ze hun lezers aan tot een eigen ontdekkingstocht naar de vele mooie progalbums. Bij deze aanbeveling wil ik me graag aansluiten.
Het boek is verkrijgbaar via info@seriousmusicalphen.nl
“A Genesis In My Bed” is het verhaal van een schuchtere, onzekere jongen uit een modaal gezin in het naoorlogse Londen van de jaren vijftig. Door zijn slechte ogen, grote donkere bril, zwakke gezondheid en het feit dat hij niet bepaald een sportieveling was, voelde hij zich lang een buitenbeentje. De mondharmonica was zijn redding, de genen van opa Hackett deden hun werk. Pas op latere leeftijd, als tiener, komt de switch naar de gitaar en begint het uren- en dagenlange oefenen om een betere muzikant te worden. Na in wat kleinere bandjes te hebben gespeeld schreef hij een ambitieuze advertentie in de Melody Maker. Een telefoontje van Peter Gabriel volgde en de rest is geschiedenis.
Met diezelfde PG ontwikkelde Hackett een goede relatie, ook met Phil Collins kon hij goed opschieten, dat lukte wat minder met Banks en met name Rutherford. Het verschil in cultuur en achtergrond, de laatste waren public (private) schoolboys onder elkaar, moet enorm zijn geweest. Na een periode ‘de nieuweling’ te zijn geweest, raakte hij steeds meer in zijn element en begon zijn grenzen te verleggen, wederom met hulp van Gabriel. Hij begon ook in toenemende mate mee te schrijven aan songs, hoewel hij nog steeds het gevoel had niet voor vol te worden aangezien. Dat leidde mede tot de keuze om solomateriaal te gaan schrijven en uitbrengen, in 1975. Het bleek succesvol, Rutherford en Banks stelden hem voor de keuze: Genesis of solo, de keuze viel op het laatste. En hij heeft nooit meer teruggekeken sindsdien, hoewel…
Voor het reünieconcert in 1982 voor Peter Gabriels WOMAD was hij oorspronkelijk niet uitgenodigd, hij moest het via zijn vader horen, een beetje pijnlijk. Ook met het feit dat zijn solowerk in de documentaire over Genesis uit 2014 werd geminimaliseerd, naar verluidt door Rutherford, was hij niet echt blij. Zijn terugkeer naar de muziek van zijn oude bandje met de Genesis Revisited-albums en de latere album series werd door de fans met groot genoegen ontvangen.
Weinig over echtgenotes, over eerste eega Ellen nog een beetje maar over Kim Poor helemaal niets meer. Het naschrift van Hackett, in het laatste hoofdstuk van het boek, werpt enig licht op deze omissie: een nare, jarenlang voortslepende rechtszaak is de reden. Toch waren ze 26 jaar getrouwd en de Braziliaanse kunstenares is de ontwerper van een aantal van zijn meest iconische hoezen. Hij is nu gelukkig met zijn Joanna (Jo) Lehmann en meer in balans met zichzelf dan ooit.
Maar toch blijft het beeld hangen van die onzekere jongen die zich nooit helemaal vrij en gerespecteerd voelt, dit thema keert regelmatig terug. Misschien is dat ook wel de reden van zijn voorkeur voor spirituele zaken zoals transcendente meditatie, onderdeel van de grote zoektocht naar zichzelf. Maar ondanks alle twijfel is daar toch vooral die vriendelijke, bijna nederige gentleman met zijn brede interesse, gevoel voor humor en ontiegelijk veel talent, zowel als songschrijver als gitarist/performer. Tot op de dag van vandaag is hij de man die door de fans als grote vaandeldrager van de muziek van Genesis wordt gezien. Ik heb ooit het voorrecht gehad om hem een half uur te mogen interviewen en ik herken veel van zijn karakter in het boek. De ongewone titel komt overigens van een groupie, trots op het feit dat ze een (Genesis-)muzikant onder de lakens had gekregen, voer voor een mooie anekdote.
Het boek is misschien een beetje dun, slechts 200 pagina’s. Zoals gezegd, vrijwel niets over de periode met Kim Poor en soms ook wat weinig achtergrond bij de opnames van die toch legendarische elpees. Maar in chronologische volgorde, welbespraakt, vlot en humoristisch geschreven, met diverse zijstapjes, wat zorgt voor de nodige variatie. En altijd met respect, je zult geen harde uithalen lezen in Hackett’s autobiografie, het zit gewoon niet in de man.
Aanbevolen voor fans van Genesis en het genre. Maar ook gewoon als prettig leesbare biografie van een van de iconen van de hedendaagse (prog)muziek.
Het vertrek van Neal Morse uit Spock’s Beard in 2002 sloeg in als een bom. Niemand, inclusief zijn eigen bandmaten (waaronder zijn broer Alan), zagen het aankomen. Iedereen had er wel een mening over en die getuigde in vele gevallen van weinig respect voor zijn keuze. Ik schreef er destijds nog een column over.
Toen Neal Morse in 2003 met zijn fenomenale soloalbum “Testimony” op de proppen kwam ging er een soort zucht van verlichting door de progwereld. Hij was voor de symfo ‘bewaard’ gebleven. In 2011 kwam hij met een vervolg op dat album met “Testimony 2”. Wat ik niet wist was dat hij in die tijd ook een boek uitbracht waarin hij zijn (levens)verhaal optekende. Dankzij de inzet van Bart Cusveller heeft het boek nu een Nederlandse vertaling gekregen en heeft Neal Morse op 12 juni 2018 het boek hier in Nederland gepresenteerd. Speciaal voor deze Nederlandse uitgave schreef Neal Morse een nieuw nawoord.
Het boek heeft 200 pagina’s en heeft dezelfde cover als zijn eerste “Testimony” album. De ondertitel is “De geïnspireerde en inspirerende reis van een muzikant in de symfonische rock”. Morse opent het boek met een proloog, gevolgd door een inleiding. Hierin vertelt hij voornamelijk over de eerste keren dat hij in aanraking kwam met Gods stem, zoals hij dat zelf stelt, en hoe hem dat in verwarring bracht. Daarna gaat Morse terug naar zijn jeugd en vertelt hij zijn levensverhaal. Het is leuk om te lezen hoe muziek er met de paplepel werd ingegoten en hoezeer dit een rode lijn door zijn leven (en dat van zijn broer Alan) is geweest. De kleine Neal Morse is verzot op de Beatles en wordt later enorm geraakt door bands als Genesis, Yes en Gentle Giant. Bart Cusveller heeft het boek erg prettig vertaald. Het leest soepel weg en zaken die je echt in het Engels moet laten, heeft hij in tact gelaten. Ik heb het boek op een zonnige zondagmiddag in één ruk uitgelezen. Ik had het overigens wel leuk gevonden als het boek ook wat foto’s zou bevatten, dan zou je nog meer een totaalervaring hebben.
Enigszins storend vond ik het feit dat bijna elk hoofdstuk eindigt met zinnen als “maar ik wist toen nog niet hoe mijn leven een wending zou krijgen”. In het begin voelt het een beetje als een cliffhanger, maar na verloop van tijd weet je dat wel. Ook de fase waarin hij beschrijft hoe hij van het ene naar het andere bandje hopte en daarin geen successen kende, wordt na verloop van tijd wat eentonig. Maar wat heeft deze man in veel bands gespeeld! Ongelofelijk wat een uithoudingsvermogen en wilskracht.
Het meest interessant is te lezen hoe Spock’s Beard ontstond, hoe hij voor het eerst Nick d’Virgillio ontmoet en het verhaal van het eerste platencontract. Dat eerste label deed een beschamend voorstel waar de band op een haar na mee in zee ging. Ik ben dan natuurlijk benieuwd welk label dat was, maar dat deelt hij helaas niet. Ook mooi om te lezen hoe groot de invloed van Greg Walker is geweest. De man met zijn eigen winkel onder de naam Synphonic die veruit de breedste en meest complete progcollectie ter wereld heeft. Ik bestel regelmatig cd’s bij hem.
Ik zat aan het boek gekluisterd wanneer Neal Morse vertelt over het ontstaan van het geweldige Spock’s Beard album “Snow” en hoe overduidelijk die teksten al over God en zijn zoektocht daarna gaan. Hij gaat uitgebreid in op zijn besluit om The Beard te verlaten (en de rol die Kerry Livgren van Kansas daarbij had) en hoe zwaar en intensief de weg naar dat vertrek is geweest. Als hij beschrijft hoe het gesprek met de band ging, kun je de pijnlijke sfeer duidelijk voelen. Daarna vertelt hij ook over zijn ontmoeting met Mike Portnoy en het ontstaan van Transatlantic.
Belangrijkste deel van het boek is Neal Morse zijn eerlijke en open relaas over zijn bekering tot het Christendom en daarin spaart hij zichzelf niet. Zo is zijn openheid over zijn worsteling met depressies eerlijk en zonder opsmuk.
Ik kan me voorstellen dat als je niet bekend bent met het Christelijk geloof sommige zaken wellicht wat ver van je bed en vreemd aan zullen voelen. Maar ik werd zelf echt geraakt door zijn persoonlijke verhaal en overwegingen hierin. In die zin zet zijn boek je zelf ook wel aan het denken en dat is soms helemaal niet verkeerd.
Heruitgave 2023
In 2023 verscheen de tweede druk van het boek en speciaal voor die gelegenheid schreef Neal een “Toegift” voor de Nederlandse versie. Die “Toegift” is vertaald door Peter van der Schelde, het originele boek was vertaald door Bart Cusveller. Een aanwijsbaar verschil in stijl is er overigens niet, ook wel omdat de “Toegift” niet meer dan dertien pagina’s beslaat. Als je de eerste druk al hebt, zou ik de tweede druk niet kopen, de meerwaarde is nagenoeg verwaarloosbaar.
Dat neemt niet weg dat er – naast een heleboel gebeden – ook lezenswaardige dingen in het hoofdstukje staan, zoals de hulp die Neal uit Nederland kreeg om zijn zendingswerk naar Europa uit te breiden. Vooral van promotor Max Paans, die een tournee langs Nederlandse en Duitse kerken en jongerenorganisaties organiseerde, en Colin Leijenaar, die voor deze en latere tours een band bij elkaar bracht.
Grappig is de anekdote over een bijeenkomst in een kerk in Bonn, waar honderden mensen op af kwamen in de veronderstelling dat ze Neal Morse, de muzikant, zouden meemaken. Ze kregen echter Neal Morse, de prediker, voor hun kiezen. Van die honderden bezoekers bleven er uiteindelijk zo’n twintig zitten, de rest vertrok tijdens de bijeenkomst geleidelijk aan.
Wonderlijk is ook dat Neal, die in zijn leven heel vaak in Europa is geweest, weinig blijk geeft van enig benul van de veelheid aan culturen en de complexiteit van landelijke of zelfs regionale gebruiken. Zo schrijft hij: “Ik begreep het cultuurverschil niet. Als je in Europa het evangelie brengt en mensen worden geraakt, dan laten ze dat niet merken. Dat is echt typisch iets voor Europa.” Een veel meer oppervlakkige analyse van Europa en Europeanen kun je bijna niet geven. Het is alsof wij zouden zeggen: “Alle Amerikanen zijn dik en luidruchtig”.
Ondertussen vertelt Neal ook het een en ander over de inspiratie voor zijn theaterstuk “God’s Smuggler”, waarvan de demo’s in mei van 2023 door de Inner Circle Fan Club werden uitgebracht. Neal schrijft dat hij meer dan veertig liedjes voor dat stuk geschreven heeft, maar dat hij op het moment van schrijven nog niet precies wist wat voor vorm het stuk gaat krijgen. Misschien lezen we dat in de derde druk.
Overigens vermeldt Amazon dat de Engelstalige versie van het boek uitpuilt van de prachtige foto’s uit de lange loopbaan van ome Neal. Ik weet niet hoe het met de eerste druk van de Nederlandse vertaling gesteld was, maar in de tweede druk is geen enkele foto te vinden. Daar had ik die hele “Toegift” graag voor ingeruild.
Erik Groeneweg
Het was een publiek geheim dat Neil Peart vaak apart reisde van zijn bandmaatjes Geddy Lee en Alex Lifeson. Meestal gebruikte de Rush-drummer hiervoor de motor. Naast drummer was Neil Peart ook schrijver. Zijn boeken bevatten veelal verslagen van de reizen die hij ondernam. Minder bekend is, dat hij zich heel af en toe ook aan fictie waagde.
Ronald van Dalfsen, die eerder Peart’s boek “Ghost Rider – Over Helende Wegen” vertaalde, kwijt zich opnieuw goed van zijn taak door ook dit werk onder handen te nemen. Een tijd terug startte hij een crowdfunding om dit te kunnen bewerkstelligen. Het is goed te zien dat er voldoende animo hiervoor was, maar het is vooral mooi om te zien dat iemand het initiatief heeft genomen om het werk van Peart voor de Nederlandse markt toegankelijk te maken.
Het boekje, dat een fraaie hardcover bevat, bevat naast het korte horrorverhaal een aantal fraaie illustraties bij het verhaal en diverse foto’s bij de randverhalen. Het maakt het een mooi hebbedingetje. Het verhaal ‘Drumbeats’ zelf heeft in alle eerlijkheid niet veel om het lijf, maar is overduidelijk geïnspireerd op Peart’s eigen reizen op de fiets in Afrika. Wat dit boekje interessant maakt zijn de verhalen van Kevin Anderson en Neil Peart over hoe zij elkaar hebben leren kennen. Met name Peart’s deel bevat de voor hem kenmerkende stijl die zo prettig leesbaar is.
Het boekje lees je in een avond uit en doet je beseffen wat een wonderlijk man Neil Peart eigenlijk was. Hopelijk ligt er bij Van Dalfsen nog meer op de vertaalplank voor de toekomst.
Een titel met een strofe uit Roundabout van Yes, een omslagfoto van langharige Yes-toetsenist Rick Wakeman en de titel van het boek in Roger Dean letters: dat moet haast wel een goed boek zijn. En dat is het ook, tot op zekere hoogte. De ervaren journalist/schrijver Will Romano (onder andere schrijver van boeken over Yes, Pink Floyd en Rush) heeft een poging gedaan om de wereld van de progressieve rock te ontrafelen. Dat doet hij op prettige en gedetailleerde wijze, hoewel de schrijftaal vooral veel bloemrijke, Engelse frases omvat. Dus even extra opletten en met de vertaalapp erbij. Het boek bevat 256 pagina’s en is hier en daar gelardeerd met foto’s van artiesten en hoezen. Het is even wennen aan vooral de schrijftrend, maar dan heb je ook een mooi document te pakken.
Het eerste deel beslaat vooral de geschiedenis van ons geliefde muziekgenre, beginnend bij Sgt Peppers van de Beatles, via Procol Harum, The Moody Blues en Pink Floyd naar pioniers als The Nice, King Crimson en verder. Veel tijd en ruimte voor de ‘Big Five’ (Pink Floyd, King Crimson, Yes, ELP en Genesis) maar ook de Canterbury Scene, Krautrock en Italian Progressive passeren de revue. De schrijver heeft ontelbare interviews gehouden door de jaren heen en spreekt met de meeste hoofdpersonen, voor zover nog in leven. Dat levert interessante inkijkjes in het ontstaan van bands op. Ook veel herhalingen overigens: ik kom geregeld quotes tegen die ik al eerder in andere boeken over de historie van bands heb gelezen maar dat is bijna onvermijdelijk. Het is geen makkelijk leesbaar boek, je raakt er niet effe snel doorheen. Het moet ook meer gezien worden als een naslagwerk, iets om op te zoeken, hoe zat het ook alweer, zoiets.
Ik vind het al met al een vermakelijk en soms verbazingwekkend overzicht van dit veel verguisde sub-genre van rock. Als je een fan bent van prog rock in al zijn glorieuze aflaten en barokke attributen, dan zal dit boek je passie bevredigen. Het bevat veel geweldige anekdotes en historische achtergrondverhalen over enkele van de grootste prog bands die ooit hun muziek op tape zetten. Een uitstekende aanvulling op elke (prog)rock-bibliotheek.
De titel zegt het al, het tweede volledige decennium van de legendarische Britse band is het onderwerp van een boek. Met vaart geschreven door Yes-fan en ervaren auteur Stephen Lambe, in samenwerking met super-fan David Watkinson. De schrijver brengt het allemaal met veel humor, het zijn herkenbare belevenissen en (luister-)ervaringen, van de ene fan tot de andere. Lambe is een voormalig voorzitter van de Classic Rock Society in Engeland, en schrijver van diverse boeken; “Yes in the 80’s” is alweer zijn tiende boek.
De jaren ’80 waren moeilijke jaren voor de progressieve rock; haar exponenten werden dinosauriërs genoemd en waren in één klap uit de gratie en de mode. Dat gold ook voor Yes wat worstelde met de toekomst, de muzikale richting en de vele personeelswisselingen. Tegelijkertijd was het een spannende periode waarin samenwerking met andere muzikanten (Buggles, Trevor Rabin), de groep een nieuwe impuls gaven. En zelfs een wereldwijde nummer 1 hit opleverde. Er waren zelfs op enig moment twee varianten van de band. Totdat ze op een groot ronddraaiend podium elkaar weer vonden en verenigd werden. Hoewel niet voor lang. Sommigen (Howe) zochten het in samenwerking met collega’s en richten nieuwe supergroepen op (Asia/GTR) of wierpen zich al dan niet door (financiële) nood gedwongen op solo-projecten (Wakeman). Anderen trachtten zelfs een carrière als professioneel achtergrondzanger van de grond te krijgen (Anderson). Maar bijna allemaal keerden ze na verloop van tijd toch weer terug op het oude vertrouwde nest.
In chronologische volgorde worden alle in deze periode uitgebrachte albums, tournees en zakelijke beslommeringen over het voetlicht gebracht. Elk album wordt door een korte recensie vergezeld. Er is humor en (zelf) kritiek ook, het wordt daardoor wat luchtiger, dit is zeker geen kritiekloze blinde fan aanbidding, maar de liefde voor de band klinkt overal in door.
Het is het verhaal over de wonderlijke avonturen van Jon, Steve, Chris, Rick en Alan en al die anderen die korter (vaak) of langer (minder vaak) onderdeel van de band uitmaakten. Maar ook van de (tijdelijke) samenwerkingen die al dan niet parallel met de band liepen zoals The Buggles, Asia, GTR, Vangelis. Of het ultrakorte lidmaatschap van Eddie Jobson en diens persoonlijke relaas. Maar ook het net zo korte verbond van ex- Yes en Led Zeppelin leden, XYZ, wat uiteindelijk toch niet van de grond kwam.
Er wordt veelvuldig gebruik gemaakt van (bestaand) materiaal: interviews, video’s, promotie materiaal maar ook interessante, relatief recente, podcasts. Of de persoonlijke ervaringen van diegene die er, soms per ongeluk, dichtbij is geweest. Grappig ook: verschillende invalshoeken en ervaringen van de diverse participanten, soms volledig tegengesteld. Bewust of onbewust?
Als zelfverklaard Yes-fan kom ik toch een aantal zaken tegen waar ik niets of weinig van wist. Wat te denken van het gebruik van (deels onzichtbare) extra muzikanten tijdens live shows. Al met al een mooi verslag van een decennium met vele ups en downs. Al die personeelswisselingen, onderlinge spanningen en vertrek met slaande deuren. Met elkaar strijdende managers, de invloed van platenlabels en de immer terugkerende druk om het vorige album te overtreffen, om nog maar niet over de ultieme vraag naar hitsingles te spreken. Desondanks heeft het soms wonderschone muziek en iconische albums opgeleverd. Ondanks of dankzij de druk en de chaos.
Slechts 160 pagina’s en 32 pagina’s met exclusief foto materiaal, goed verteerbaar en informatief tegelijkertijd, zo zie ik dit soort edities het liefst. De moeite waard voor zowel de hardcore fan als diegene die maar zijdelings van de band heeft gehoord. Maar eerlijk gezegd toch vooral voor die eerste categorie. Tip: het wordt helemaal een fijne ervaring met Spotify op de achtergrond.
De vraag is wat nog een boek over Genesis toevoegt aan alles wat al over deze supergroep aan het papier is toevertrouwd.
Sonicbond verrijkt de wereld in elk geval met een boekenlijn ‘On Track’, waarbij van bands ‘every album, every song’ worden behandeld. In deze laatste reeks verscheen al een boek over Genesis. Een andere serie heet “Decades”, hierin staat een decennium in het bestaan van een band centraal. Er verschenen onder andere Decades uitgaven van Pink Floyd, Yes en Marillion en je raadt het vast al, nu is er ook zo’n boekje over Genesis uitgebracht, dat het wel en wee van dit illustere Britse muziekgezelschap in de jaren ’70 behandelt.
Geboren halverwege de jaren ’60 werd Genesis voor Bill Thomas wat The Beatles waren voor de iets oudere generatie. Hij heeft voor eeuwig zijn hart verpand aan Genesis en zijn liefde voor deze band steekt de auteur van “Genesis In The 1970s” dan ook niet onder stoelen of banken. Thomas schrijft al dertig jaar over voetbal en muziek. Eerder leverde hij “Kate Bush On Track” af.
De uitvoering van het boek is sober, met een grijze kaft en mudvolle pagina’s in een onaantrekkelijke opmaak. Het enige aantrekkelijke aan het fysieke boek is de mini-katern met veertien pagina’s met de albumhoezen en foto’s van de band in full colour uit die periode. Maar het gaat natuurlijk over de tekst. En die is heel goed te pruimen. In een stijl die prettig weg leest werkt Thomas zich per jaar door de geschiedenis van de band heen. Ook voor de kenners zijn er ongetwijfeld dingen te lezen die zij niet wisten, zo gedetailleerd gaat de schrijver te werk. Hij gaat in op de start van Genesis in 1967 als een aantal kostschooljongens samen muziek gaan maken. We hebben het dan over Tony Banks, Peter Gabriel, Mike Rutherford en Anthony Phillips. Het succes blijft in het begin zeker uit, al treden ze zich een ongeluk op in het clubcircuit. Dit weerhoudt de heren er niet van hun droom na te blijven jagen. Zonder concessies te doen aan de muziek die zij goed vinden en willen maken ontwikkelen ze zich tot een van de beste progbands uit de geschiedenis die juist in de jaren ’70 zijn meest tot de verbeelding sprekende periode kende.
Al snel na het debuut “From Genesis To Revelation” (1969) willen ze meer de kant van King Crimson op, wat leidt tot de aanschaf van de Mellotron van die band! De eerste serieuze lp, “Trespass”, (1970) doet vrijwel niets, al staat hier wel de live-kraker The Knife op. Dat is voor Phillips al het moment om af te haken, hij leed aan faalangst. Na “Nursery Cryme” (1971) verschijnt “Foxtrot” (1972), waarop het iconische Supper’s Ready staat, een van de hoogtepunten uit het oeuvre van Genesis. Steve Hackett is dan Phillips komen vervangen en je had een slechtere gitarist in huis kunnen halen. De flamboyante zanger Gabriel stond bekend om zijn uitdossingen op het podium. Bekend is zijn imitatie van een afbeelding op de cover van “Foxtrot”, een creatie met vossenkop en rode jurk. In 1973 verschijnt “Selling England By The Pound”, een album dat vaak op nummer één staat in lijstjes van de beste progplaten aller tijden. Hackett speelt het nummer Firth Of Fifth, met de al even hoog scorende gitaarsolo, nog steevast op zijn concerten. Het succes begint nu echt te komen, zeker ook in Amerika.
Naast een toenemend vakmanschap in het bespelen van hun instrumenten was het schrijverscollectief dat Genesis vormde een belangrijke reden dat ze tot zulke grote hoogten konden stijgen. Ze waren allen in staat goede nummers te schrijven en deze kwamen pas op een lp als iedereen zijn fiat had gegeven. Deze kritische werkwijze gaf uiteraard ook interne strijd en leverde frustraties op. “The Lamb Lies Down On Broadway” kan toch wel als hét werk van Gabriel worden gezien. Hij schreef eerst alle teksten, waar de anderen later de muziek bij maakten. Hierna haakte ook hij af, uit onvrede met de muziekindustrie. Dit was een spannend moment: had Genesis nog bestaansrecht zonder zijn charismatische frontman? Phil Collins, in huis gehaald als drummer, bleek echter ook een uitstekende zanger te zijn.
Er zouden nog twee prachtige albums volgen, te beginnen met “A Trick Of The Tale”. De albumhoes verbeeldt prachtig te karakters die in de nummers voorkomen. Dat brengt me op de teksten, die gingen bij Genesis altijd ergens over. Met Gabriel voorop, de anderen in zijn kielzog, bezong de band actuele thema’s, namen ze een oud gedicht of een roman als basis of doken ze de fantasiewereld in. Er is een wereld in de teksten te ontdekken.
Steve Hackett wilde meer zijn eigen muziek maken, die hij in Genesis niet genoeg kwijt kon en ging solo verder na “Wind And Wuthering”. Thomas neemt en passant ook de tijd om het solowerk van de zes belangrijkste leden van Genesis de revue te laten passeren. Voor Collins, met oerleden Tony Banks en Mike Rutherford, moest na het vertrek van Hackett het grote commerciële succes nog beginnen. De laatste plaat in dit decennium kreeg de passende titel “And Then There Were Three” mee en deze bevatte de eerste echte single-hit: Follow You Follow Me. Voor veel fans was dit het moment om de band de rug toe te keren. Genesis en Phil Collins solo zouden uitgroeien tot wereldacts. Maar dat is voor het volgende Decades boek.
Nou vooruit, één laatste anekdote nog, om de ontwikkeling van Genesis te illustreren. Het is bekend dat ze in de begintijd eens optraden voor één man publiek en vroegen of hij nog verzoeknummers had. Tegen het eind van het decennium traden ze op een festival op voor 100.000 man.
Wouter Bessels beschreef het ook al in zijn recensie van “Tangerine Dream In The 70s”: het is een schitterende trip down memory lane om alle muziek van in dit geval de mannen van Genesis uit die periode nog eens achter elkaar te beluisteren. Het boek van Thomas op schoot geeft alle details over de totstandkoming het instrumentgebruik, de songteksten, de perikelen, hoe de muziek werd ontvangen en andere achtergronden. Hierdoor hoor je toch weer andere dingen en dingen anders. Dit is een trip die ik, met dank aan “Genesis In The 70s”, iedereen kan aanbevelen!
Niemand had een paar maanden geleden kunnen vermoeden dat 2022 het jaar wordt van de comeback van Porcupine Tree. Aan de tienjarige adempauze – vergelijkbaar met die van de Eagles en Steely Dan – komt vanaf juni een einde middels een album en een tournee, waarvoor de groep is gereduceerd tot het trio Steven Wilson, Richard Barbieri en Gavin Harrison. Over die terugkeer rept het boek van Nick Holmes met geen woord. Logisch, zijn bundel in de serie On Track van Sonicbond rolde eind september van de persen.
Evenals de andere afleveringen in deze serie duikt schrijver – in het dagelijks leven werkzaam bij BBC Radio – in de discografie van de band, pluist hij elk album uit wat betreft nummers, achtergronden en leuke feitjes en invloeden. Daarbij loopt de tekst bijna over van schoten voor eigen doel. Natuurlijk is er de vergelijking met Pink Floyd bij “The Sky Moves Sideways” en NEU! en Kraftwerk bij “Signify”. Kortom, het bekende verhaal, met een hoop aangehaalde citaten uit andere publicaties. Zoek als bovengemiddelde kenner dus niet in dit boekwerk naar onbekende feiten. Holmes gaat zeer formulematig te werk. De vorm in dit boek is in feite belangrijker dan de inhoud, maar allebei zijn ze – wie de serie kent – meer dan bekend.
Zo leest Holmes’ werk als een uitgebreide versie van de Porcupine Tree Wikipedia-pagina, plus wat eigen observaties en opinies. Erg spannend is het allemaal niet. Nergens doet hij aan tekstanalyse, legt hij diepgaande dwarsverbanden – de link tussen “Stupid Dream” en “To The Bone” is volgens de schrijver de popgerichte aanpak, dat soort oppervlakkige stellingen – of komt hij met nieuwe feiten op de proppen. Zijn boekje is vooral een handzaam naslagwerk voor de fan, dan wel een introductie voor wie nog een totale leek is de wereld van Wilson c.s.. Maar dan nog had hij er veel meer uit kunnen halen dan er nu in zit. Misschien dat die comeback later dit jaar hem nog wat interessante invalshoeken geeft?
De geschiedenis van de Duitse elektronicagroep Tangerine Dream is in het verleden al meerdere malen aan bod gekomen in diverse boeken.
Paul Stumps boek “Digital Gothic” geldt als de bekendste, maar zeker niet als meest accuraat en is inmiddels vrij gedateerd. Zijn landgenoot Stephen Palmer kiest in zijn boek “Tangerine Dream In The 70s” zowel voor aanhaken bij de populaire boekenreeks ‘Decades’ van uitgever Sonicbond als voor de jaren zeventig als invalshoek. Palmer geldt in eigen land als een bekend schrijver van fictie/science fiction en is daarnaast al ruim veertig jaar fan van Tangerine Dream, juist op het moment dat het verhaal in zijn nieuwe boek in feite stopt.
Met name sinds de dood van bandleider Edgar Froese, zeven jaar geleden, groeide de aandacht en interesse in het klassieke werk van zijn groep. Universal bracht de lijvige “In Search Of Hades” box uit met veel niet eerder uitgebracht materiaal, terwijl ook het aloude werk op het Ohr-label op een stijgende waardering kon rekenen. Palmer beschrijft in zijn boek het ontstaan van de band in 1967, behandelt de bezettingswisselingen en neemt de discografie flink onder handen. Dat doet hij aan de hand van archiefinterviews en geschreven bronnen uit het verleden, maar ook sprak hij oud-leden Steve Schroyder en Steve Jolliffe – twee musici die deel uitmaakten van Tangerine Dream in een vrij roerige periode waarin de groep in een belangrijke ontwikkelingsfase zat.
Met kennis van zaken, inzicht in de muziek en een vloeiende pen schrijft Palmer zich door de eerste 12,5 jaar van de groep heen. Soms kritisch, soms oppervlakkig, maar wel met inhoudelijke informatie over de muziek, instrumenten en concerten en juist daarmee maakt dit boek indruk. Evenals bij andere delen uit de ‘Decades’-reeks van Sonicbond wil je als lezer als het ware gelijk de bewuste albums uit de kast trekken en aan de hand van Palmers beschrijving de muziek opnieuw over je heen laten komen, waarbij zijn tekst je soms op andere of nieuwe gedachten brengen. Juist het abstracte, impressionistische karakter van de muziek van Tangerine Dream leent zich daarvoor uitstekend.
Ook wie nog niets van de groep heeft en zich wil laten onderdompelen in dit belangrijke tijdperk geldt “Tangerine Dream In The 70s” als een nuttige gids en naslagwerk. Net zoals bij andere delen uit de reeks geldt: wacht niet te lang met een eventuele aanschaf, want de oplagen zijn altijd gelimiteerd.