Lenne Huisman kan geen genoeg krijgen van progrock, als organisator van concerten in Parkvilla, Alphen aan den Rijn, via Serious Music Alphen, en als schrijver over dit muzikale genre. Na zijn boek “50 jaar Progressieve Rock – Introductie gids” en “Verborgen prog-parels 1970-1980” (samen met Henk Tuin), verblijdde hij de wereld met “Progrock uit Noorwegen – Introductiegids”. Voor weer een nieuw boek duikt hij in de jaren 80.
In ”Progrock in de jaren 80 – gids en verborgen parels” wijst Huisman de lezer op de ‘moeilijke’ periode voor de progrock, nadat eind jaren 70 punk en new wave sterk opkwamen. De ‘klassieke’ progrock raakte uit de mode. Huisman kwam bij het schrijven van zijn boeken en het organiseren van concerten veel platen uit de jaren 80 tegen, die hij niet kende of toen niet mooi vond, maar waar hij nu met veel meer interesse naar luistert. Dat bracht hem op de volgende vraag, tevens drijfveer voor het boek: “Was het in de jaren 80 echt zo slecht gesteld met de progrock?” Het antwoord is natuurlijk nee en in dik 200 bladzijden probeert hij ons dat duidelijk te maken.
Hij bakent het terrein af, gretig gebruik makend van Progarchives.com. Zijn zoektocht gaat langs: symfo, neo-prog, folk-prog, eclectic, heavy prog, cross-over, canterbury, RPI, space/psychedelisch en electronic. Huisman heeft uitgezocht dat binnen die subgenres in de jaren 80 zo’n 1800 studio-albums zijn uitgebracht, waarvan hij er 1300 als minder bekend kenschetst. Zo komen we er bijvoorbeeld achter dat er in Nederland in die periode twintig minder bekende progrockalbums uitkwamen. Zo, dit feitje zit toch mooi in de knip. Hij begint overigens met een korte schets van de tijdgeest van deze decade en de verschillende (andere) muziekstromingen.
In de jaren 80 zijn voldoende interessante ontwikkelingen in de progrock te melden en volgens de schrijver heel veel interessante bands en albums te ontdekken. Hij verkent de progrock in een twaalftal landen en grotere gebieden aan de hand van genoemde subgenres. En passant noemt hij vijftig verborgen parels, want Huisman is verzot op dit soort parels, en voorziet hij ons van een aantal tips. We krijgen de albumhoezen (in kleur) van die parels te zien en een beschrijving per parel van twee pagina’s elk.
Op de inmiddels van hem bekende wijze gaat Huisman uiterst gedegen te werk en presenteert hij in een prettige schrijfstijl een interessant overzicht van deze vaak wat verguisde periode in de progrock. Hij strooit rijkelijk met de kennis die hij zichzelf eigen heeft gemaakt. Iedereen kent natuurlijk de grote namen (ik noem geen namen) en zal een aantal parels herkennen. Zo viel mijn oog op de Nederlandse bands Pythagoras en Coda, ging mijn bloed iets sneller stromen van Anyone’s Daughter (“In Blau”) en kwam het LP Show van Wim van Putten weer even bovendrijven bij het lezen over Terraced Garden. (“Hé, nog weer eens luisteren!”). Maar menigeen zal ook met de oren staan klapperen van de hoeveelheid onbekende namen die Huisman uit zijn hoge hoed tovert (de échte kenners daargelaten, uiteraard).
Huisman is er zelf vol van en wil dit graag met de proggemeenschap delen. Het levert een boeiend en uitgebreid overzicht op voor elk wat wils. Je kunt het laten bij over de jaren 80 te lezen, maar je kunt ook in Huismans voetsporen treden door op zoek gaan naar jouw verloren parels.
Gentle Giant staat momenteel in de belangstelling: na de recent uitgebrachte remaster van hun fameuze livealbum “Playing The Fool – The Complete Live Experience” is er nu de autobiografie van oprichter/zanger/componist Derek Shulman (1947). Het leven van die laatste heeft een aantal bijzondere wendingen gekend, die door hem met veel vaart en humor uit de doeken worden gedaan met een beetje hulp van schrijver Jon Wiederhorn.
Het boek vertelt het verhaal van het jonge joodse gezin Shulman, oorspronkelijk afkomstig uit Glasgow, Schotland, dat op jonge leeftijd van de hoofdpersoon al verhuist naar het zuiden van Engeland, naar de kust- en marinehaven Portsmouth. Vader, moeder en vijf kinderen, vier jongens en een meisje, zijn arm en nemen hun intrek in de achterstandswijken van de havenstad. Pa is jazzmuzikant en bandleider, van hem hebben met name zonen Ray en Derek de muzikale genen. Helaas leidt hij ook het leven van een jazzmuzikant met overvloedige drank, drugs en sigaretten en overlijdt hij als Derek pas 16 is. De dood van pa maakt enorme indruk en leidt tot trauma’s. Gelukkig kan de jonge Derek, de middelste van de vijf, goed leren en sporten en de passie voor muziek drijft hem al snel richting de rock & roll, begin jaren 60. Samen met jongere broer Ray, een briljant musicus, begint hij een bandje dat na een aantal jaren zou uitgroeien tot een heuse Top 10 band, compleet met EMI-platencontract, opnames in Abbey Road onder leiding van George Martin, uitverkochte tournees, optredens in Top of The Pops. Ook oudere broer Phil maakt inmiddels deel uit van wat Simon Dupree & the Big Sound zou gaan heten.
Na verloop van tijd raken de broertjes uitgekeken op hun popimago en de bijbehorende muziek en besluiten het over een andere boeg te gooien: de geboorte van Gentle Giant. Met de bijbehorende personele strubbelingen, dat geldt zowel voor muzikanten als management. Dat laatste had banden met de maffia en bestal zijn cliënten, niets nieuws in die dagen. De nieuwe muzikale richting vanaf eind 60, begin 70 is eclectisch: een mix van rock, folk, klassiek en jazz, de groep slaat progressieve rockpaden in. De breuk met oudste broer Phil in 1972 hakt er flink in en laat zijn sporen na. Gentle Giant heeft behoorlijk succes en levert in circa tien jaar tijd een elftal albums af. Begin 80 is het succes voorbij, onder andere door de opkomst van punk en veranderende privésituaties. De band zou nooit meer optreden of nieuwe muziek opnemen.
Shulman, die de laatste jaren van de band ook als manager had gefungeerd, rolt als vanzelf in de platenbusiness, in eerste instantie als promotor van muziek en later als talentenscout en als directeur. Met grote successen als het ontdekken en begeleiden van onder andere Jon Bon Jovi, Dream Theater, Slipknot, Pantera en Men Without Hats, en het revitaliseren van de carrières van AC/DC, Bad Company en een aantal anderen. Uiteindelijk zou hij de scepter zwaaien bij een vijftal platenmaatschappijen. Bijzonder is ook het feit dat zou blijken dat de muziek van Gentle Giant een grote inspiratiebron was voor hiphop- en rapgroepen uit met name de achterstandswijken in de Verenigde Staten. Die maakten regelmatig gebruik van samples van de band in hun muziek, hoogst opmerkelijk. Het laatste hoofdstuk gaat over het met behulp van AI (!!) restaureren van verloren gegane Giant-muziektapes, het vervult de inmiddels 78-jarige met gevoelens van emotie, geluk en dankbaarheid. Ook is er veel verdriet na het overlijden van beste vriend en jongere broer Ray in 2023.
In ruim driehonderd bladzijden wordt het onwaarschijnlijke verhaal verteld van de arme joodse jongen, die het van zanger in een schoolbandje naar gerenommeerd rockmuzikant en vervolgens tot veelgevraagd topmanager binnen de platenbusiness bracht. Interessant voor Giant-fans maar ook voor andere (prog)rock- en zelfs hiphop-fans.
Bill Bruford is een legendarische Engelse drummer, ooit (mede-)oprichter van Yes in 1968, maar ook lid van King Crimson, Genesis, UK en leider van zijn eigen bands Bruford en Earthworks. Vooraanstaand lid van de progressieve rockgemeenschap, maar eveneens hooggewaardeerd als jazzinstrumentalist. Uithangbord van menig beroemd drumstel- en percussiefabrikant.
Een bijzondere kerel, die op het hoogtepunt van Yes, na het uitbrengen van “Close to the Edge”, de groep verliet om het onbekende avontuur bij de avantgardistische/eclectische band van Robert Fripp aan te gaan. Die Bill Bruford. Algemeen erkend als een van de beste drummers van zijn generatie.
Ik heb het boek al jaren geleden gelezen en vond het indertijd een van de beste (auto-) biografieën die er op de markt waren. De reden om het te herlezen en van een verslag te voorzien is het feit dat de man, na in 2009 zijn stokken aan de wilgen te hebben gehangen, opeens weer verscheen op een podium. Weliswaar kort, voor één nummer tijdens het eerbetoon aan ex-Crimson en UK-collega John Wetton in augustus 2023, maar toch. Nog verder geprikkeld door het feit dat hij zich had aangesloten bij het jazztrio van Pete Roth en weer op de planken te bewonderen was, zelfs voor een complete tournee. Waarbij ookPopppodium Boerderij in Zoetermeer wordt aangedaan, zonder twijfel druk bezocht door elk zichzelf drummer noemend individu inclusief een grote lading fans, waar ik mezelf toe reken.
Diezelfde William Scott Bruford (17 mei 1949) dus, die eigenhandig ruim 350 pagina’s vol schreef in zijn uit 2009 daterende biografie waarin hij op uitermate eloquente, humoristische en zelfkritische wijze zijn persoonlijke en muzikale levensloop uit de doeken doet. Op zijn Brufordiaans natuurlijk, nooit de betreden paden maar altijd op eigen wijze, of eigenwijze, net wat u wilt. Dat wil zeggen dat hij niet in zuiver chronologische volgorde zijn verhaal doet, hoewel de rode draad wel losjes aanwezig is. Nee, hij doet het op prikkelende wijze door een aantal veel gestelde vragen als hoofdstuk te nemen. Vragen als: wat is nou je werkelijke beroep, hoe is het om met Robert Fripp te werken en waarom ging je bij Yes weg? Waar hij dan vervolgens in Oxford English (ik moest het woordenboek er af en toe bij pakken) zijn eigen kijk op geeft. Gelardeerd met diverse komische en illustratieve anekdotes, waarbij niemand gespaard wordt, maar altijd in uiterst correcte bewoordingen. Zo krijgen zowel wijlen Yes-bassist Chris Squire (chronisch te laat) als Crimson-baas Robert Fripp (apathisch, niet empathisch) ervan langs, net als menig manager die de boel belazerde.
Hij legt zeer gedetailleerd uit hoe hij tot zijn soms verrassende keuzes is gekomen, geeft op zeer beeldende wijze het verschil weer tussen jazz- en rockmusici en verklaart vanuit zijn perspectief het verschil tussen de artiest en de vakman. Dat doet hij op soms bijna wetenschappelijke wijze met vele verwijzingen naar quotes van andere schrijvers en autoriteiten op hun eigen gebied. Bijna als een hoogleraar op zijn eigen vakgebied. Wat hij uiteindelijk ook is geworden, een academische carrière lang na zijn professionele muzikantenbestaan. En lang nadat de passie voor muziek in het algemeen en drums in het bijzonder op zijn pad was gekomen.
Wat uiteindelijk blijft hangen is het beeld van een authentiek persoon, typisch Engels, muzikant in hart en nieren, jazzmuzikant vooral. Een bijzondere kerel, buitenbeentje ook, halverwege rock en jazz. Op zoek naar datgene wat anders is dan de rest. Niet uit ego- of commerciële overwegingen, verre van dat. Maar omdat hij voor zijn gevoel constant moet veranderen, nieuwe paden moet betreden om zichzelf als artiest recht in de ogen te kunnen blijven kijken, zichzelf continu uit te dagen. Om op die manier een kleine bijdrage te leveren aan de vooruitgang van muziek. Absolute aanrader, ook voor lezers die niet in (progressieve) rockmuziek zijn geïnteresseerd. Ook bij herlezing een van de beste autobiografieën ooit geschreven.
Drie jaar geleden begonnen Guy Tkach en Peter Sieker aan een monsterklus: het documenteren en beschrijven van al het muzikale werk van Steven Wilson. Tricky, een compleet overzicht maken van een artiest die nog leeft en bovenal zeer actief is. En het bewijs daarvan vormt het eerste deel, “Early Years & Porcupine Tree”. Dit verscheen in 2021, en in 2022 werd de wereld verrast met een nieuw album, “Closure/Continuation”. Hetzelfde gebeurde met het tweede deel, “Solo, Production & Contributions”, dat verscheen in 2022, dus voor de komst van “The Harmony Codex” (2023) en het nog te verschijnen “The Overview”, in maart dit jaar.
Medeauteur Peter Sieker laat per e-mail weten dat updates nog niet in de planning zitten. “Er zijn hier nog geen concrete plannen voor. Toch ga ik ervan uit dat we, zodra Footprints III en Stevens The Overview cyclus (release/tours) zijn afgerond, een update zullen maken voor zowel Footprints I als II. Deze update wordt als gezamenlijke bijlage gestuurd naar alle geïnteresseerden van FI en II. Helaas is het vrijwel onmogelijk om deze updates in de bestaande boeken te integreren vanwege de technische complexiteit (onder meer vanwege de grootte van de boeken), wat nu al nauwelijks te beheren is. We hopen dat we dit zó kunnen organiseren dat een nieuw PT-album of een ander soloproject van Steven er niet door in de weg wordt gezeten :-)”
Maar afgezien daarvan is “Footprints” een indrukwekkend boekwerk geworden. Het is zeer compleet – met uitzondering dus van de meest recente werken – en dat is mede te danken aan de medewerking van veel mensen uit de omgeving van Steven Wilson, zoals Lasse Hoile, Hajo Müller, Richard Allen (eigenaar van Delerium, dat de eerste albums van PT uitbracht, en de eerste manager van Porcupine Tree), Tim Bowness, en natuurlijk Steven Wilson zelf.
Volume I – Early Years & Porcupine Tree
Het eerste deel start met de huisvlijt-muziek die Wilson speciaal opnam voor diverse underground cassettelabels, zoals Broken Skull Tapes, en eindigt bij de pauze na het verschijnen van “The Incident”. Het boek is verdeeld in hoofdstukken die elk een specifieke periode omvatten, zoals hoofdstuk 3, “Watching The Sky Move – 1995”, of hoofdstuk 9, “The Start Of Something – 2005 – 2006”. Elk deel begint met een achtergrondverhaal met daarin de gebeurtenissen chronologisch verteld, met waar nodig verwijzingen naar andere hoofdstukken of naar de andere volumes. Daarna volgt een zeer gedetailleerde tijdlijn met optredens en verschenen albums en andere opnamen, plus artikelen die online of in print zijn verschenen. Daarnaast zijn er ook andere gebeurtenissen opgenomen met invloed op Wilsons werk, zoals het feit dat hij aanwezig was op het eerste concert ooit van Marillion (1 maart 1980 in Berkhamsted). Sommige onderdelen van deze tijdlijn krijgen uitgebreid aandacht, zoals het concert van Porcupine Tree in Royal Albert Hall op 14 oktober 2010, waarvan een deel te vinden is op het livealbum “Octane Twisted”.
Het laatste hoofdstuk is getiteld “Hiatus – 2011-2020” en beschrijft de activiteiten van Wilson en de andere bandleden na het uitverkochte concert in de Royal Albert Hall. Ook verscheen er natuurlijk nog het nodige aan materiaal, zoals “Octane Twisted” en de Delerium Box Set. Interessant is dat ook het interview dat Mario van Os had met Richard Barbieri in 2012 is opgenomen in de tijdlijn (zie afbeelding). Grappig genoeg ontbreekt het interview dat hij later dat jaar had met Colin Edwin.
Alsof dat allemaal nog niet genoeg is, volgen nog een paar lijvige appendices. Natuurlijk als eerste een complete discografie, inclusief alle ‘sleeve notes’ en credits, en een aparte sectie voor het artwork. En heb je weleens de behoefte om van een specifieke song te weten waar die op stond of welke versies ervan zijn? Appendix I.II bevat een complete song-reference, met lengte van de track, jaar van verschijnen en waarop. Voor de die-hard fans die echt álles willen weten en bijhouden is er een bibliografie die alles documenteert wat ooit over de band en Steven Wilson is geschreven.
Volume II – Solo, Production & Contributions
De titel zegt het al, het gaat hier om het werk van Steven Wilson dat hij onder zijn eigen naam uitbracht. Daarnaast aandacht voor zijn andere soloprojecten, zoals I.E.M. en Bass Communion. Ook de dingen die hij deed voor andere bands en artiesten krijgen een plek in dit deel van de trilogie. Denk aan het produceren van “Blackwater Park” van Opeth, bijdragen aan het eerste album van O.S.I., “Office of Strategic Influence”. Daarnaast natuurlijk de vele remixes die Wilson door de jaren heen deed, zoals voor King Crimson, Yes, Jethro Tull en nog veel meer andere albums, die velen misschien wel zijn ontgaan.
Een leuke extra is het complete fictieve dagboek van de vrouw uit “Hand.Cannot.Erase”, dat als website lange tijd online heeft gestaan. De site is offline maar (nu nog) te vinden in het Internet Archive. Dan moet je overigens uiteraard onderaan beginnen om de dagboekblogs in de juiste volgorde te lezen.
Ook dit volume sluit af met de appendices: de discografie, lijst met songs, maar daarnaast ook een overzicht van de door Wilson geproduceerde en/of gemixte albums, plus bijdragen die hij deed. En dat zelfs twee keer, eenmaal chronologisch, en daarna voor het gemak nog een keer op alfabetische volgorde (maar in een eenvoudigere tabel). Leuk is een lange lijst met alle bijdragen die gedaan zijn voor de ‘Personal Shopper’ remixwedstrijd. Daar staat deze recensent ook tussen met zijn ‘Under African Skies Remix’, die de Steven Wilsons shortlist voor de compilatie dus niet gehaald heeft, maar waar ik veel plezier aan heb beleefd.
Het boek sluit af met een hele rits playlists, waar je kunt leren waar Wilson naar luisterde door de jaren heen, en ten slotte een verzameling nieuwsbrieven en interviews.
Volume III – Band Projects
De opzet van het laatste deel is in principe gelijk aan die van de eerste twee, maar dan opgedeeld in drie delen: no-man, Blackfield en Storm Corrosion. Het is dan ook een flink stuk korter dan deel I en II.
De hele trilogie is gelardeerd met vele honderden foto’s – waarvan een groot deel niet eerder gepubliceerd – notities, brieven, tickets en concertposters. De auteurs benadrukken in het voorwoord dat ze vooral zelf groot fan zijn, en putten heel veel uit hun eigen verzamelingen van alles wat te maken heeft met Steven Wilson, Porcupine Tree en alle andere projecten.
Overigens zijn de boeken alleen digitaal beschikbaar. Gezien de grote aantallen pagina’s zouden ze te duur worden en dus een te kleine afzet hebben wanneer ze zouden worden geprint. En wat echt bijzonder is, is dat je ze kunt krijgen door een donatie over te maken naar een goed doel van je keuze. De auteurs vragen om een geldbedrag van € 12,- of meer per boek te storten, en daarvan een bewijs te sturen via de e-mail. Dat is heel laagdrempelig. Ik stuurde ze gewoon een schermafdruk van de bevestiging van het goede doel. Tip: je kunt dus Progwereld steunen door deze boeken te kopen! Tot nu toe staat de teller voor alle boeken samen op ruim € 17.000,-. Voor de duidelijkheid: dat geld loopt dus niet via de uitgeverij van Footprints, je maakt het zelf rechtstreeks over naar jouw goede doel.
Kijk voor meer informatie op stevenwilson-footprints.com.
We kennen Lenne Huisman als de organisator van progconcerten in Parkvilla, Alphen aan den Rijn, via Serious Music Alphen. Hij schreef al het boek “50 jaar Progressieve Rock – Introductie gids” en samen met Henk Tuijn “Verborgen prog-parels 1970-1980”. Bij het samenstellen van dat boek verbaasde hij zich over de aanhoudende stroom goede bands en albums uit Noorwegen. Dat bracht hem op het idee hier een boek over te schrijven.
Zijn boek “Progrock uit Noorwegen – Introductiegids” vertoont veel gelijkenis met het boek over de progparels. Ook deze keer vliegen de parels je tijdens het lezen om de oren. We komen allereerst het nodige te weten over het land Noorwegen en zijn geschiedenis, waarna Huisman ons een inkijkje geeft in de muziek uit dit Scandinavische land. Het zal niemand verbazen dat folk altijd een belangrijke rol heeft gespeeld, maar moderne muziek maken ze er ook.
Dan richt hij zich uitgebreid op de prog uit Noorwegen. Via ChatGPT heeft hij geprobeerd antwoord te vinden op de vraag waarom de progressieve rock in Noorwegen zo groot is geworden. Heel modern, maar ook wel een beetje makkelijk, natuurlijk. Dit levert de volgende opsomming op:
– culturele invloeden en rijke muzikale traditie
– ondersteuning voor kunst en cultuur
– sterke gemeenschap en netwerken
– internationale erkenning
– technologische ontwikkelingen
Huisman vervolgt met een korte geschiedenis en beschrijving van bands vanaf de jaren 70. In totaal laat hij ruim honderd bands de revue passeren. Hij laat niet na zijn eigen parels te benoemen. De enige kleur in het boek vormen de 64 hoezen van door hem als belangrijk aangeduide albums. Vijftien toonaangevende bands krijgen extra aandacht met twee pagina’s per band. Ik noem er een paar van: Leprous, Airbag, Gazpacho, Wobbler, White Willow en Soup. Verder lezen we ook over vijf interessante bands: Tusmørke, The Windmill, Jordsjø… Zo’n indeling blijft een persoonlijke keuze, uiteraard.
Verder gaat het met een korte biografie van vijf muzikanten, waarvan Bjorn Riis, Lars Fredrik Froislie en Jacob Hom-Lupo vast de bekendste zijn. Omdat Huisman er geen genoeg van kan krijgen, beschrijft hij ook nog eens 25 wat onbekende progparels. Het boek sluit af met een register met nog eens al die bands en meer nog, gerubriceerd naar genre. Samen met bands die buiten de scope van zijn boek vallen, tel ik er een slordige 300!
Het is duidelijk dat Lenne Huisman over heel veel progkennis beschikt en een intensieve studie van die uit Noorwegen heeft gemaakt. Hij heeft alles overzichtelijk op een rijtje gezet, al gaan al die namen je op den duur wel een beetje duizelen. “Progrock uit Noorwegen – Introductiegids” is een goed leesbaar boek geworden, al plaats ik wat kanttekening bij het A4 formaat. Die mudvolle pagina’s met niet al te grote letters lezen niet zo prettig weg. Voor een bedlezer als ik is dit boek bovendien bijna niet te hanteren. Los van deze kleinigheid heeft de lezer vermoedelijk een wel bijna compleet overzicht van de Noorse progrock in handen. Speelt ‘onze muziek’ zich al af in een niche, dit boek belicht hiervan weer een niche, dus is het wel bestemd voor de fijnproevers. Het levert echter zonder meer veel herkenning op en voor de liefhebber valt er bovendien weer het nodige aan nieuwe muziek te ontdekken.
De autobiografie van multi-instrumentalist Mike Oldfield heeft een bijzondere titel: “Changeling”, dat zoveel betekent als ‘verwisseld bij geboorte’. Dat thema, het gevoel er niet bij te passen, nergens toe te behoren, eenling en buitenstaander te zijn, keert regelmatig terug in het boek. Een boek dat je bij de keel grijpt en niet meer los laat. Zoveel gebeurt er in het eerste deel, waarin het leven van een nog jonge Michael Oldfield wordt beschreven. Door de man zelf, zonder ghostwriter, met veel gevoel voor detail, humor ook, en inzicht verschaffend in de psyche van deze getormenteerde jongeman.
Het boek begint al anders dan anders, met zijn deelname in 1979 aan een bijzonder seminar wat het beste beschreven kan worden als een soort hergeboorte in groepsverband. Dit was gebaseerd op Werner Erhard’s EST training, een discutabel soort zelfassertiviteitsprogramma in combinatie met wedergeboorte-ervaring. Oldfield kwam hier, na drie intensieve dagen, als herboren uit terug, als een ander mens.
Een levensveranderende ervaring voor een dan nog pas 26-jarige Oldfield, die dan al een heel leven achter zich heeft. Een leven dat start in de jaren vijftig, op 15 mei 1953, in een ziekenhuis in Bath, om precies te zijn. Het boek verhaalt gedetailleerd over de relatief gelukkige jonge jeugd als jongste zoon van een huisarts en een ervaren verpleegster. Maar altijd met dat gevoel een zonderling te zijn, een buitenbeentje. De ernstige mentale ziekte die zich bij zijn moeder ontplooit en die het gezin verscheurt, laat grote sporen na op de jongeling. Het gezin verhuist een aantal keren en dat betekent dat een jonge Oldfield ook verschillende scholen bezoekt. Hij is geen groot student, houdt zich grotendeels bezig met het bouwen van modelvliegtuigjes en ontdekt gaandeweg de gitaar en muziek.
Maar de demonen in zijn lijf blijven hem angst aanjagen, het worden oncontroleerbare paniekaanvallen die hem een groot deel van zijn leven parten blijven spelen. Al op jonge leeftijd worden drugs (hasj en LSD) en vooral drank een vast onderdeel van zijn ritueel, vooral om de angstaanvallen tegen te gaan. De gitaar wordt zijn redding, hij wordt een begiftigd musicus, vooral door duizenden uren te oefenen en op heel jonge leeftijd al in clubs te spelen. Via een bandje met zijn zusje Sally en optredens met folkbandjes, komt hij in de band van Kevin Ayers terecht, op zestienjarige leeftijd. Dan begint hij al te schrijven aan zijn “Opus One”, zijn grote werkstuk dat uiteindelijk als “Tubular Bells” wereldwijd bekend zou worden. Op intrigerende wijze beschrijft hij de totstandkoming van het iconische album. Zijn kennismaking met een nog jonge Richard Branson, de Manor studio, de opnamesessies, alles komt tot in detail voorbij.
Maar ook de financiële problemen, de sociale isolatie, en de steeds terugkerende continue psychische problemen waar de hoofdrolspeler mee kampt. Die nog verder verergeren door de scheiding van zijn ouders, de ruzie met zijn vader en de dood van zijn moeder. En het knagende gevoel dat zijn eigen aandoening een erfelijk karakter heeft. Vooral de beschrijving van wat er met hem gebeurt op die momenten is even aandoenlijk als beklemmend.
Zoveel tijd hij neemt om de periode tot en met “Tubular Bells” (1973) met zoveel details te beschrijven, zo weinig aandacht besteedt hij aan de periode erna. Deels door een gebrek aan accurate herinneringen, zijn drankgebruik neemt gigantische proporties aan, deels door desinteresse. Sommige albums, hij zou er in totaal dertien uitbrengen voor Virgin over een periode van 24 jaar, worden nauwelijks vermeld. Het lijkt wel of zijn leven ophield op zijn 19e. Na de hergeboorte ontstaat er een andere Oldfield: de kluizenaar met ontbrekende sociale vaardigheden wordt een ander mens: socialer, uitgaand, geïnteresseerd; opeens zijn interviews, tournees en video’s niet langer taboe. De andere kant van het in zichzelf gekeerde genie is er ook: de vele huizen, compleet met hightech opnamestudio’s, de luxe auto’s, de privévliegtuigjes en helikopters, ze maken ook deel uit van de mediapersoonlijkheid die hij zou worden. Maar dat hoogtepunt uit 1973 zou hij nooit meer overtreffen, ook al waren er diverse opvolgers met (bijna) dezelfde titel. Hij geeft het zelf ook ergens in het boek aan: na de spraakmakende hergeboortesessies had hij zijn demonen voor een groot deel onder controle, maar diezelfde demonen waren ook inspiratiebronnen voor zijn muziek. En die werd dus nooit meer hetzelfde.
Een uiterst interessant boek, niet alleen voor Oldfield-adepten. Hij gunt ons een blik in zijn innerlijke psyche, verder dan menig schrijver dat ooit gedaan heeft. Het boek dateert uit 2007, dus een aantal nieuwe hoogtepunten uit zijn (muzikale) leven is niet vermeld. Zoals de openingsceremonie van de Olympische Spelen in Londen in 2012, waar zijn muziek een prominente rol zou spelen. Of zijn album “Return to Ommadawn” uit 2017 waarop hij letterlijk terugkeert naar een ander album waar hij trots op was. Maar ook een peilloos dieptepunt als het overlijden van oudste zoon Dougal op 33-jarige leeftijd in 2015. Maar wat beklijft is toch vooral de lange en pijnlijke weg die hij heeft moeten afleggen om eindelijk vrede met zichzelf te kunnen hebben.
Henk Tuijn, geboren in januari 1954, heeft de opkomst van de symfonische rock eind jaren 60 en begin jaren 70 heel bewust meegemaakt. Henk heeft een indrukwekkende verzameling progalbums opgebouwd en schreef hierover al in zijn boek “Het Mooiste Plaatje”. Lenne Huisman, ietwat jonger (geboren in 1963), is door zijn oudere broers het progrockpad opgestuurd. In zijn boek “50 jaar Progressieve Rock – Introductie gids” schetst hij een overzicht van de belangrijkste bands en albums van de afgelopen 50 jaar. Na hun kennismaking – dankzij de publicatie van beider boeken – is het idee ontstaan om met name de beginperiode van de progrock verder te verkennen. Het boek “Verborgen prog-parels 1970-1980”, dat de ‘belangrijkste beminde-maar-onbekende progparels’ uit dat decennium beschrijft, is het resultaat van hun gezamenlijke ontdekkingstocht.
Het zoekproces van beide heren, dat ruim een half jaar heeft geduurd, heeft geleid tot 55 prog-parels. Een prog-parel is – volgens de auteurs – een uniek muziekdocument (lees album) dat bijgedragen heeft aan de ontwikkeling van de progrock. De albums beschreven in het boek zijn albums die de auteurs nog altijd (meer dan) het beluisteren waard vinden en die niet, of maar beperkt, bekend zijn bij de gemiddelde progliefhebber. De auteurs hebben zich hierbij vooral laten leiden door hun persoonlijke voorkeuren en smaak. Dus niet alle subgenres uit de progrock komen aan bod, maar de belangrijkste progressieve en symfonische stromingen uit het beschreven decennium wel.
Na de inleiding, waarin de terminologie, verantwoording voor de gemaakte keuzen en de doelgroep van dit boek worden beschreven, stellen de auteurs zich voor in hoofdstuk 2. Hun persoonlijke reis door de progrock, de kennismaking met het genre en hun enthousiasme en koopgedrag wordt heerlijk leesbaar beschreven. Menigeen zal zich herkennen in hun muzikale reis door albums, bands en liveoptredens. De bezoeken aan platenwinkels, het zoek- en uitpluiswerk, het uitgebreide luistergedrag en de uitwisseling van bandnamen en albums met vrienden is voor mij zeer herkenbaar.
Hoofdstuk 3 beschrijft de zoektocht naar de verborgen prog-parels uit de jaren 70. De verschillende bronnen die zijn geraadpleegd worden beschreven en de wijze waarop de specifieke albums zijn geselecteerd. Natuurlijk is de keuze arbitrair en zeker afhankelijk van de persoonlijke muziekvoorkeur van de schrijvers, maar de wijze waarop dit is beschreven maakt het voor iedereen mogelijk om een vergelijkbare zoektocht te doorlopen. Hierbij kan iedereen voor zichzelf een keuze maken en hier en daar een andere afslag nemen. Wel of geen Mellotron, Italiaanse smaakmakers of toch meer Amerikaans, beïnvloed door bands als Genesis, Yes of toch maar Pink Floyd nemen… Zo kan een persoonlijke ontdekkingstocht gemaakt worden, waarbij waarschijnlijk nog veel andere prog-parels zullen worden ontdekt.
Hoofdstuk 4 beschrijft – stuk voor stuk – de 55 parels die door de auteurs zijn geselecteerd. Hierbij wordt telkens via een vast stramien de prog-parel beschreven. Eerst de feitelijkheden (band, bezetting en albums), dan een motivatie voor de keuze, quotes uit de vakpers (denk vooral aan IO-Pages, Progarchives, DPRP en natuurlijk Progwereld) en een impressie (eigen beelden en visies) over het album en de nummers.
De 55 geselecteerde albums zijn alle uitzonderlijke muziekstukken, die inderdaad goed verborgen zijn gebleven in de afgelopen vijftig jaar. Voor uw recensent zit daar toch een flink aantal albums bij die ik nog nooit had gehoord. Het goede nieuws is dat bijna alle albums zijn terug te vinden op de streamingdiensten die we tegenwoordig hebben. En menig album is zeker het opzoeken en beluisteren waard!
Tot slot wordt in hoofdstuk 5 door de schrijvers kort teruggeblikt op de zoektocht. Meer nog dan het ontdekken van de 55 prog-parels die beschreven zijn in het boek, zijn zij in contact gekomen met ‘hun’ prog-geschiedenis. In hun slotwoord zetten ze hun lezers aan tot een eigen ontdekkingstocht naar de vele mooie progalbums. Bij deze aanbeveling wil ik me graag aansluiten.
Het boek is verkrijgbaar via info@seriousmusicalphen.nl
“A Genesis In My Bed” is het verhaal van een schuchtere, onzekere jongen uit een modaal gezin in het naoorlogse Londen van de jaren vijftig. Door zijn slechte ogen, grote donkere bril, zwakke gezondheid en het feit dat hij niet bepaald een sportieveling was, voelde hij zich lang een buitenbeentje. De mondharmonica was zijn redding, de genen van opa Hackett deden hun werk. Pas op latere leeftijd, als tiener, komt de switch naar de gitaar en begint het uren- en dagenlange oefenen om een betere muzikant te worden. Na in wat kleinere bandjes te hebben gespeeld schreef hij een ambitieuze advertentie in de Melody Maker. Een telefoontje van Peter Gabriel volgde en de rest is geschiedenis.
Met diezelfde PG ontwikkelde Hackett een goede relatie, ook met Phil Collins kon hij goed opschieten, dat lukte wat minder met Banks en met name Rutherford. Het verschil in cultuur en achtergrond, de laatste waren public (private) schoolboys onder elkaar, moet enorm zijn geweest. Na een periode ‘de nieuweling’ te zijn geweest, raakte hij steeds meer in zijn element en begon zijn grenzen te verleggen, wederom met hulp van Gabriel. Hij begon ook in toenemende mate mee te schrijven aan songs, hoewel hij nog steeds het gevoel had niet voor vol te worden aangezien. Dat leidde mede tot de keuze om solomateriaal te gaan schrijven en uitbrengen, in 1975. Het bleek succesvol, Rutherford en Banks stelden hem voor de keuze: Genesis of solo, de keuze viel op het laatste. En hij heeft nooit meer teruggekeken sindsdien, hoewel…
Voor het reünieconcert in 1982 voor Peter Gabriels WOMAD was hij oorspronkelijk niet uitgenodigd, hij moest het via zijn vader horen, een beetje pijnlijk. Ook met het feit dat zijn solowerk in de documentaire over Genesis uit 2014 werd geminimaliseerd, naar verluidt door Rutherford, was hij niet echt blij. Zijn terugkeer naar de muziek van zijn oude bandje met de Genesis Revisited-albums en de latere album series werd door de fans met groot genoegen ontvangen.
Weinig over echtgenotes, over eerste eega Ellen nog een beetje maar over Kim Poor helemaal niets meer. Het naschrift van Hackett, in het laatste hoofdstuk van het boek, werpt enig licht op deze omissie: een nare, jarenlang voortslepende rechtszaak is de reden. Toch waren ze 26 jaar getrouwd en de Braziliaanse kunstenares is de ontwerper van een aantal van zijn meest iconische hoezen. Hij is nu gelukkig met zijn Joanna (Jo) Lehmann en meer in balans met zichzelf dan ooit.
Maar toch blijft het beeld hangen van die onzekere jongen die zich nooit helemaal vrij en gerespecteerd voelt, dit thema keert regelmatig terug. Misschien is dat ook wel de reden van zijn voorkeur voor spirituele zaken zoals transcendente meditatie, onderdeel van de grote zoektocht naar zichzelf. Maar ondanks alle twijfel is daar toch vooral die vriendelijke, bijna nederige gentleman met zijn brede interesse, gevoel voor humor en ontiegelijk veel talent, zowel als songschrijver als gitarist/performer. Tot op de dag van vandaag is hij de man die door de fans als grote vaandeldrager van de muziek van Genesis wordt gezien. Ik heb ooit het voorrecht gehad om hem een half uur te mogen interviewen en ik herken veel van zijn karakter in het boek. De ongewone titel komt overigens van een groupie, trots op het feit dat ze een (Genesis-)muzikant onder de lakens had gekregen, voer voor een mooie anekdote.
Het boek is misschien een beetje dun, slechts 200 pagina’s. Zoals gezegd, vrijwel niets over de periode met Kim Poor en soms ook wat weinig achtergrond bij de opnames van die toch legendarische elpees. Maar in chronologische volgorde, welbespraakt, vlot en humoristisch geschreven, met diverse zijstapjes, wat zorgt voor de nodige variatie. En altijd met respect, je zult geen harde uithalen lezen in Hackett’s autobiografie, het zit gewoon niet in de man.
Aanbevolen voor fans van Genesis en het genre. Maar ook gewoon als prettig leesbare biografie van een van de iconen van de hedendaagse (prog)muziek.
Het vertrek van Neal Morse uit Spock’s Beard in 2002 sloeg in als een bom. Niemand, inclusief zijn eigen bandmaten (waaronder zijn broer Alan), zagen het aankomen. Iedereen had er wel een mening over en die getuigde in vele gevallen van weinig respect voor zijn keuze. Ik schreef er destijds nog een column over.
Toen Neal Morse in 2003 met zijn fenomenale soloalbum “Testimony” op de proppen kwam ging er een soort zucht van verlichting door de progwereld. Hij was voor de symfo ‘bewaard’ gebleven. In 2011 kwam hij met een vervolg op dat album met “Testimony 2”. Wat ik niet wist was dat hij in die tijd ook een boek uitbracht waarin hij zijn (levens)verhaal optekende. Dankzij de inzet van Bart Cusveller heeft het boek nu een Nederlandse vertaling gekregen en heeft Neal Morse op 12 juni 2018 het boek hier in Nederland gepresenteerd. Speciaal voor deze Nederlandse uitgave schreef Neal Morse een nieuw nawoord.
Het boek heeft 200 pagina’s en heeft dezelfde cover als zijn eerste “Testimony” album. De ondertitel is “De geïnspireerde en inspirerende reis van een muzikant in de symfonische rock”. Morse opent het boek met een proloog, gevolgd door een inleiding. Hierin vertelt hij voornamelijk over de eerste keren dat hij in aanraking kwam met Gods stem, zoals hij dat zelf stelt, en hoe hem dat in verwarring bracht. Daarna gaat Morse terug naar zijn jeugd en vertelt hij zijn levensverhaal. Het is leuk om te lezen hoe muziek er met de paplepel werd ingegoten en hoezeer dit een rode lijn door zijn leven (en dat van zijn broer Alan) is geweest. De kleine Neal Morse is verzot op de Beatles en wordt later enorm geraakt door bands als Genesis, Yes en Gentle Giant. Bart Cusveller heeft het boek erg prettig vertaald. Het leest soepel weg en zaken die je echt in het Engels moet laten, heeft hij in tact gelaten. Ik heb het boek op een zonnige zondagmiddag in één ruk uitgelezen. Ik had het overigens wel leuk gevonden als het boek ook wat foto’s zou bevatten, dan zou je nog meer een totaalervaring hebben.
Enigszins storend vond ik het feit dat bijna elk hoofdstuk eindigt met zinnen als “maar ik wist toen nog niet hoe mijn leven een wending zou krijgen”. In het begin voelt het een beetje als een cliffhanger, maar na verloop van tijd weet je dat wel. Ook de fase waarin hij beschrijft hoe hij van het ene naar het andere bandje hopte en daarin geen successen kende, wordt na verloop van tijd wat eentonig. Maar wat heeft deze man in veel bands gespeeld! Ongelofelijk wat een uithoudingsvermogen en wilskracht.
Het meest interessant is te lezen hoe Spock’s Beard ontstond, hoe hij voor het eerst Nick d’Virgillio ontmoet en het verhaal van het eerste platencontract. Dat eerste label deed een beschamend voorstel waar de band op een haar na mee in zee ging. Ik ben dan natuurlijk benieuwd welk label dat was, maar dat deelt hij helaas niet. Ook mooi om te lezen hoe groot de invloed van Greg Walker is geweest. De man met zijn eigen winkel onder de naam Synphonic die veruit de breedste en meest complete progcollectie ter wereld heeft. Ik bestel regelmatig cd’s bij hem.
Ik zat aan het boek gekluisterd wanneer Neal Morse vertelt over het ontstaan van het geweldige Spock’s Beard album “Snow” en hoe overduidelijk die teksten al over God en zijn zoektocht daarna gaan. Hij gaat uitgebreid in op zijn besluit om The Beard te verlaten (en de rol die Kerry Livgren van Kansas daarbij had) en hoe zwaar en intensief de weg naar dat vertrek is geweest. Als hij beschrijft hoe het gesprek met de band ging, kun je de pijnlijke sfeer duidelijk voelen. Daarna vertelt hij ook over zijn ontmoeting met Mike Portnoy en het ontstaan van Transatlantic.
Belangrijkste deel van het boek is Neal Morse zijn eerlijke en open relaas over zijn bekering tot het Christendom en daarin spaart hij zichzelf niet. Zo is zijn openheid over zijn worsteling met depressies eerlijk en zonder opsmuk.
Ik kan me voorstellen dat als je niet bekend bent met het Christelijk geloof sommige zaken wellicht wat ver van je bed en vreemd aan zullen voelen. Maar ik werd zelf echt geraakt door zijn persoonlijke verhaal en overwegingen hierin. In die zin zet zijn boek je zelf ook wel aan het denken en dat is soms helemaal niet verkeerd.
Heruitgave 2023
In 2023 verscheen de tweede druk van het boek en speciaal voor die gelegenheid schreef Neal een “Toegift” voor de Nederlandse versie. Die “Toegift” is vertaald door Peter van der Schelde, het originele boek was vertaald door Bart Cusveller. Een aanwijsbaar verschil in stijl is er overigens niet, ook wel omdat de “Toegift” niet meer dan dertien pagina’s beslaat. Als je de eerste druk al hebt, zou ik de tweede druk niet kopen, de meerwaarde is nagenoeg verwaarloosbaar.
Dat neemt niet weg dat er – naast een heleboel gebeden – ook lezenswaardige dingen in het hoofdstukje staan, zoals de hulp die Neal uit Nederland kreeg om zijn zendingswerk naar Europa uit te breiden. Vooral van promotor Max Paans, die een tournee langs Nederlandse en Duitse kerken en jongerenorganisaties organiseerde, en Colin Leijenaar, die voor deze en latere tours een band bij elkaar bracht.
Grappig is de anekdote over een bijeenkomst in een kerk in Bonn, waar honderden mensen op af kwamen in de veronderstelling dat ze Neal Morse, de muzikant, zouden meemaken. Ze kregen echter Neal Morse, de prediker, voor hun kiezen. Van die honderden bezoekers bleven er uiteindelijk zo’n twintig zitten, de rest vertrok tijdens de bijeenkomst geleidelijk aan.
Wonderlijk is ook dat Neal, die in zijn leven heel vaak in Europa is geweest, weinig blijk geeft van enig benul van de veelheid aan culturen en de complexiteit van landelijke of zelfs regionale gebruiken. Zo schrijft hij: “Ik begreep het cultuurverschil niet. Als je in Europa het evangelie brengt en mensen worden geraakt, dan laten ze dat niet merken. Dat is echt typisch iets voor Europa.” Een veel meer oppervlakkige analyse van Europa en Europeanen kun je bijna niet geven. Het is alsof wij zouden zeggen: “Alle Amerikanen zijn dik en luidruchtig”.
Ondertussen vertelt Neal ook het een en ander over de inspiratie voor zijn theaterstuk “God’s Smuggler”, waarvan de demo’s in mei van 2023 door de Inner Circle Fan Club werden uitgebracht. Neal schrijft dat hij meer dan veertig liedjes voor dat stuk geschreven heeft, maar dat hij op het moment van schrijven nog niet precies wist wat voor vorm het stuk gaat krijgen. Misschien lezen we dat in de derde druk.
Overigens vermeldt Amazon dat de Engelstalige versie van het boek uitpuilt van de prachtige foto’s uit de lange loopbaan van ome Neal. Ik weet niet hoe het met de eerste druk van de Nederlandse vertaling gesteld was, maar in de tweede druk is geen enkele foto te vinden. Daar had ik die hele “Toegift” graag voor ingeruild.
Erik Groeneweg
Het was een publiek geheim dat Neil Peart vaak apart reisde van zijn bandmaatjes Geddy Lee en Alex Lifeson. Meestal gebruikte de Rush-drummer hiervoor de motor. Naast drummer was Neil Peart ook schrijver. Zijn boeken bevatten veelal verslagen van de reizen die hij ondernam. Minder bekend is, dat hij zich heel af en toe ook aan fictie waagde.
Ronald van Dalfsen, die eerder Peart’s boek “Ghost Rider – Over Helende Wegen” vertaalde, kwijt zich opnieuw goed van zijn taak door ook dit werk onder handen te nemen. Een tijd terug startte hij een crowdfunding om dit te kunnen bewerkstelligen. Het is goed te zien dat er voldoende animo hiervoor was, maar het is vooral mooi om te zien dat iemand het initiatief heeft genomen om het werk van Peart voor de Nederlandse markt toegankelijk te maken.
Het boekje, dat een fraaie hardcover bevat, bevat naast het korte horrorverhaal een aantal fraaie illustraties bij het verhaal en diverse foto’s bij de randverhalen. Het maakt het een mooi hebbedingetje. Het verhaal ‘Drumbeats’ zelf heeft in alle eerlijkheid niet veel om het lijf, maar is overduidelijk geïnspireerd op Peart’s eigen reizen op de fiets in Afrika. Wat dit boekje interessant maakt zijn de verhalen van Kevin Anderson en Neil Peart over hoe zij elkaar hebben leren kennen. Met name Peart’s deel bevat de voor hem kenmerkende stijl die zo prettig leesbaar is.
Het boekje lees je in een avond uit en doet je beseffen wat een wonderlijk man Neil Peart eigenlijk was. Hopelijk ligt er bij Van Dalfsen nog meer op de vertaalplank voor de toekomst.