Op 1 juni 1978 verschijnt van Peter Gabriel, de ex-zanger van Genesis, het tweede soloalbum op het Charisma-label. Deze wordt door z’n fans ook wel “Scratch” genoemd. De reden daarvoor behoeft geen verdere uitleg, kijk maar even naar de hierboven geplaatste afbeelding van de door Hipgnosis vervaardigde hoes. Als progliefhebbers mogen we blij zijn met dergelijke hoesontwerpers. De creaties van Hipgnosis zorgen altijd voor een meerwaarde. Ik zou deze hoes, en daarmee ook het album, willen omschrijven als ‘intrigerend’. Dat is dan ook precies wat deze plaat, die ik al veertig jaar in m’n bezit heb, met me doet. Tot op het bot.
Van Gabriel is bekend dat vooral z’n eerste vier soloalbums een experimenteel karakter hebben, dat het zoektochten zijn naar nieuwe geluiden, nieuwe opnametechnieken. Zo introduceert hij op dit album de Chapmanstick, een 10-snarig instrument dat er uitziet als een grote hals van een gitaar die bespeeld wordt met beide handen volgens de zogeheten handtapping-methode. Het instrument wordt halverwege de jaren zeventig op de markt gezet. De Chapmanstick wordt bij Gabriel bespeeld door Tony Levin en is onder meer te horen in het destijds op single uitgebrachte D.I.Y. De knotsgekke baspartijen die Levin aan dit instrument ontlokt zijn inmiddels een niet meer weg te denken facet binnen de Gabriel-muziek. Ze hebben mij destijds met klapperende oren door de kamer laten stuiteren. En dan is daar Robert Fripp. De op dat moment met z’n band King Crimson gestopte gitarist heeft het album geproduceerd en die keuze is logisch als je uit bent op iets eigenzinnigs. Tevens heeft Fripp meegeschreven aan het ambiënte prognummer Exposure waarin hij z’n bijzondere frippertronics laat horen, een door tapedelay opgebouwde laag soundscapes. Als producer heeft Fripp richting weten te geven aan de progressieve artrock neigingen van de muzikale crea Bea. De elf nummers willen dan ook alle kanten op, variërend van uitbundig tot ingetogen, van Ten CC-achtige pop in A Wonderful Day In A One-Way World tot Talking Heads-achtige new wave in Perspective. De zang is flink afwisselend: soms bijtend, dan weer fluweelzacht, dan weer scherp, aandoenlijk melancholisch. Het is niet altijd Gabriel op z’n best, maar hij weet je toch te raken. In de energieke opener On The Air zit een tempoval, zo mooi, zo mooi.
Gabriel laat zich op het album bijstaan door een hele rij, vaak nieuwe muzikanten, maar er zijn er ook drie van zijn vorige plaat overgekomen. Naast Fripp en Levin is ook de uit Amerika afkomstige synthesizerman Larry Fast weer van de partij. Van de nieuwkomers noteren we onder meer drummer Jerry Marotta, gitarist Sid McGinnis en toetsenist Todd Cochran. Als je de verhalen leest over de door korte en koude nachten rommelig verlopen opnameperiode in de Relight studio te Hilvarenbeek kan je snappen dat het later in de studio in New York heel wat moeite heeft gekost om alle touwtjes aan elkaar te knopen.
De meningen over het album zijn weliswaar verdeeld, het eindresultaat is hoe dan ook bijzonder. Persoonlijk hebben bepaalde nummers het album iconisch gemaakt. Ik doel dan op het vlotte On The Air met z’n gedreven toetsenthema, de ballade Mother Of Violence dat prachtige piano kent van Roy Bittan en het triomfantelijke mid-tempo nummer White Shadow met z’n fraaie gitaarsolo aan het slot. Ook nummers als Indigo, Flotsam & Jetsam en het afsluitende Home Sweet Home hebben er voor gezorgd dat de lp inmiddels grijs is.
Relativerend kan ik niet anders dan concluderen dat dit tweede soloalbum van de ex-zanger van Genesis de aanzet is geweest voor een heleboel moois. In die hoedanigheid vind ik het album eigenlijk nog wel waardevoller dan toen. Koesterplaatje.